HOOFDSTUK
TWINTIG
Dokter Thomas heeft Pippa weer helemaal gezond verklaard, en aangezien het zondag is en we bij wijze van uitzondering niet naar de kerk hoeven, hebben we de hele dag om te doen wat we willen. We zitten bij het meer en gooien de blaadjes van de laatste zomerbloemen op het kalme oppervlak. Ann is achtergebleven om haar aria te oefenen voor de verenigingsdag; de dag waarop onze families naar Spence zullen komen om te zien wat een voorbeeldige jongedames we aan het worden zijn.
Ik gooi een handjevol wilde bloemen op het water. Ze blijven roerloos drijven, tot een vlaagje wind ze naar het diepere gedeelte in het midden stuurt. Ze blijven liggen, nemen steeds meer water op, tot ze eindelijk geruisloos ondergaan. Aan de andere kant van het meer zitten een paar jongere meisjes op een deken te praten. Ze eten pruimen en zijn blij dat ze ons kunnen negeren omdat wij hen negeren.
Pippa ligt in de roeiboot. Gelukkig kan ze zich niet herinneren wat er voor haar aanval is gebeurd. Ze schaamt zich vreselijk voor haar controleverlies en voor wat ze heeft gezegd of gedaan.
‘Heb ik vieze geluiden gemaakt?’ vraagt ze.
‘Nee,’ verzeker ik haar.
‘Helemaal niet,’ voegt Felicity eraan toe.
Pippa’s schouders ontspannen zich en ze laat zich tegen de voorboeg zakken. Even later is er iets anders waardoor haar schouders zich weer spannen. ‘Ik heb toch niet... Ik heb mezelf toch niet bevuild?’ Ze kan de woorden nauwelijks uitspreken.
‘Nee, nee!’ zeggen Felicity en ik door elkaar heen.
‘Het is gênant, hè? Mijn aandoening.’
Felicity rijgt kleine bloempjes aan elkaar en maakt een kroontje. ‘Het is niet erger dan als je een moeder hebt die betaald wordt om iemand gezelschap te houden.’
‘Het spijt me, Felicity. Dat had ik niet mogen zeggen. Kun je me vergeven?’
‘Er valt niks te vergeven. Het is de waarheid.’
‘Waarheid,’ schampert Pippa. ‘Mijn moeder zegt dat ik tegen niemand mag zeggen dat ik deze aandoening heb. Ze zegt dat ik moet zeggen dat ik hoofdpijn heb als ik een aanval voel aankomen en dat ik me dan moet excuseren.’ Ze lacht bitter. ‘Ze vindt dat ik in staat moet zijn om mijn aanvallen in de hand te houden.’
Haar woorden trekken me als een anker naar beneden. Ik wil haar heel graag zeggen dat ik haar begrijp. Ik wil haar mijn geheim vertellen. Ik schraap mijn keel. De wind verandert van richting en blaast de bloemblaadjes in mijn haar. Ik voel het moment voorbijgaan. Het zinkt onder de oppervlakte van de dingen, verborgen voor het licht.
Pippa begint over iets anders. ‘In een aardiger briefje schreef mijn moeder dat mijn vader en zij een verrassing voor me hadden. Ik hoop dat het een nieuw korset is. De baleinen hiervan doorboren me bijna bij elke ademhaling. Mijn god!’
‘Misschien moet je wat minder toffees eten,’ zegt Felicity.
Pippa is te moe om echt kwaad te worden. Ze doet alleen maar alsof ze beledigd is. ‘Ik ben niet dik! Ik ben niet dik! Mijn middel is keurig 46,5 centimeter.’
Pippa heeft een wespentaille en ze zeggen dat mannen daarvan houden. Onze korsetten vormen ons tot modieuze verschijningen, zelfs al zijn we daardoor kortademig en worden we soms ziek door de druk. Ik heb geen idee wat de omvang van mijn taille is. Ik ben absoluut niet fijn gebouwd en ik heb jongensschouders. Ik vind het gesprek helemaal niet interessant.
‘Komt je moeder dit jaar, Fee?’ vraagt Pippa.
‘Ze is bij vrienden in Italië,’ zegt Felicity. Haar kroontje is af. Ze zet het op haar hoofd als een koningin uit een sprookje.
‘En je vader?’
‘Ik weet het niet. Ik hoop het. Ik zou hem graag aan jullie voorstellen, en ik zou willen dat hij kon zien dat ik echte vriendinnen heb, van vlees en bloed.’ Ze glimlacht een beetje treurig. ‘Ik denk dat hij bang was dat ik zo’n meisje zou worden dat er niet bij hoort en dat nooit voor iets wordt uitgenodigd. Dat was een beetje zo nadat mijn moeder ons had...’
Verlaten.
Dat is het woord dat onuitgesproken in de lucht blijft hangen. Het bevat schaamte, geheimen, angst, visoenen en epilepsie. Er zijn zoveel dingen waarover we niet praten en ze staan voor de afstand tussen ons. Hoe meer we proberen die kloof te overbruggen, hoe meer de zwaarte van die woorden ons uit elkaar drijft.
‘Ik weet zeker dat hij deze keer zal komen, Fee,’ zegt Pippa. ‘En hij is vast ontzettend trots als hij ziet wat voor jongedame je bent geworden.’
Felicity glimlacht en het is alsof ze de zon onze kant op laat schijnen. ‘Ja, ja, dat ben ik, hè? Ik denk dat hij heel trots zal zijn. Als hij komt.’
‘Ik zou je mijn geitenleren handschoenen wel willen uitlenen, maar mijn moeder verwacht dat ik ze zelf aan mijn handen heb, als bewijs dat we wat betekenen.’ Pippa zucht.
‘En jouw familie?’ Felicity kijkt met haar scherpe ogen naar mij. ‘Komen ze, de geheimzinnige Doyles?’
Mijn vader heeft me al twee weken niet geschreven. Ik denk aan de laatste brief van mijn oma:
==
Beste Gemma,
Ik hoop dat je deze brief in goede orde ontvangt. Ik heb een aanval van zenuwpijn gehad, maar je hoeft je geen zorgen te maken want volgens de dokter komt het enkel door de zorg voor je vader en zal het weer bedaren als jij weer thuis bent en een deel van de last op je schouders kunt nemen, zoals het een goede dochter betaamt. Je vader vindt het in de tuin erg prettig. Hij zit vaak uren achter elkaar op de oude bank. Hij zit vaak te staren en te knikken, maar verder is hij rustig.
Maak je niet ongerust. Ik weet zeker dat mijn kortademigheid niet ernstig is. We zien je over twee weken, samen met Tom, die je de hartelijke groeten doet en graag wil weten of je al een geschikte echtgenote voor hem hebt gevonden, maar ik weet zeker dat hij dit als grapje bedoelt.
==
Je liefhebbende grootmoeder
==
Ik doe mijn ogen dicht en probeer alles te vergeten. ‘Ja, ze komen.’
‘Je klinkt niet erg enthousiast.’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik heb er nog niet echt over nagedacht.’
‘Onze mysterieuze Gemma,’ zegt Felicity, en ze bekijkt me zo aandachtig dat ik me ongemakkelijk voel. ‘We komen er heus wel achter wat je voor ons verborgen houdt.’
Pippa valt haar bij. ‘Een krankzinnige tante in de kelder, misschien?’
‘Of een seksueel gestoorde gek die op jonge meisjes jaagt.’ Felicity beweegt haar wenkbrauwen op en neer. Pippa slaakt een kreet van afschuw, maar raakt toch gefascineerd door het idee.
‘Vergeet de bochelaar niet,’ voeg ik er met een neplach aan toe. Ik maak de afstand tussen ons groter en wil ze een andere kant op duwen.
‘Een seksueel gestoorde bochelaar!’ piept Pippa. Ze is duidelijk weer helemaal de oude. We gieren het uit. Het bos slokt onze geluiden op en laat ze tussen de bomen galmen, maar we hebben de jongere meisjes laten schrikken. In hun witte schorten zijn het net verdwaalde kraanvogels die op het gras zijn neergestreken. Ze kijken even naar ons en gaan dan weer verder met hun gesnater.
De septemberlucht is wisselvallig. Het ene moment is hij grijs en dreigend, het volgende moment zijn er veelbelovende stukjes blauw. Felicity ligt met haar hoofd op de groene oever. Haar haar ligt uitgewaaierd over het gras en met haar witte gezicht in het midden is het net een mandala. ‘Denken jullie dat het leuk zal zijn, bij de bijeenkomst van Lady Wellstone vanavond?’
‘Volgens mijn vader is spiritisme een en al oplichterij,’ zegt Pippa. Ze laat de roeiboot met haar blote voet zachtjes heen en weer schommelen. ‘Maar wat is het eigenlijk precies?’
‘Het is het geloof dat de geesten vanuit de andere wereld via een medium zoals madame Romanoff met ons kunnen spreken,’ zegt Felicity.
We gaan allebei tegelijk rechtop zitten.
‘Denken jullie...’ begint ze.
‘... dat ze ons in contact kan brengen met Sarah en Mary?’ vul ik aan. Waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht?
‘Briljant!’ zegt Pippa, maar dan betrekt haar gezicht. ‘Maar hoe krijgen we haar zover?
Ze heeft natuurlijk gelijk. Madame Romanoff zou nooit op een verzoek van een stelletje schoolmeisjes ingaan. De kans dat we met de doden kunnen spreken is ongeveer even groot als de kans dat we in het parlement komen.
‘Ik vraag het haar wel, als jullie me helpen om bij haar in de buurt te komen,’ zeg ik.
‘Laat dat maar aan mij over,’ zegt Felicity grijnzend.
‘Als we het aan jou overlaten, belanden we waarschijnlijk in de soep, ben ik bang,’ giechelt Pippa.
Snel als een haas springt Felicity overeind. Vliegensvlug maakt ze de boot los en duwt hem het meer op. Pippa klautert naar voren om het touw te pakken, maar ze is te laat. Ze drijft weg, een spoor achterlatend op het water.
‘Trek me terug!’
‘Dat was niet erg aardig,’ zeg ik.
‘Ze moet haar plaats kennen,’ zegt Felicity bij wijze van antwoord. Maar ze werpt haar toch de roeispaan toe. Hij valt niet ver en doorklieft het water.
‘Kom, dan trekken we haar samen terug,’ zeg ik. De kleine meisjes zijn opgestaan en kijken lachend onze kant op. Ze vinden het leuk dat wij ons misdragen.
Felicity ploft op het gras en maakt een laars los.
Met een zucht roep ik naar Pippa: ‘Kun je erbij?’
Ze hangt over de rand van de boot en strekt haar arm uit om de peddel te pakken. Ze kan er net niet bij, maar ze leunt nog verder over de rand om het te proberen. De boot schommelt vervaarlijk. Pippa gilt en valt met een plons in het water. Felicity en de jongere meisjes barsten in lachen uit. Maar ik herinner me het visioen dat ik kreeg vlak voor Pippa’s aanval. Ik herinner me het gespartel en haar gesmoorde schreeuw ergens van onder de oppervlakte van het troebele water.
‘Pippa!’ schreeuw ik, en ik ren het ijskoude water in. Mijn handen vinden een been. Ik heb haar, en ik trek haar met al mijn kracht naar boven.
‘Hou je goed vast!’ sputter ik, en met mijn arm rond haar middel zwem ik naar de kant.
Ze probeert los te komen. ‘Gemma, wat doe je? Laat me gaan!’ Ze worstelt zich los. Het water komt maar tot haar schouders. ‘Ik kan zelf wel lopen, dank je wel,’ zegt ze verontwaardigd, en ze probeert het gelach en de wijzende vingers aan de andere kant van het meer te negeren.
Ik voel me belachelijk. Ik herinnerde me zo duidelijk het beeld uit mijn visioen van Pippa, spartelend onder water, dat ik waarschijnlijk in paniek ben geraakt. Ik heb het niet goed begrepen, denk ik. Hoe dan ook, er is niets gebeurd en behalve dat we kleddernat zijn, zijn we allebei in orde. En dat is het enige wat telt.
‘Ik vermoord je, Felicity,’ moppert Pippa als ze wankel in het water staat. Ik ben zo opgelucht dat er niets met haar aan de hand is dat ik mijn armen om haar heen sla en haar bijna opnieuw onder water trek.
‘Wat doe je nou?’ gilt ze, en ze slaat naar me alsof ik een spin ben.
‘Sorry,’ zeg ik. ‘Sorry.’
‘Ik ben omringd door een stelletje gekken,’ gromt ze, en ze klautert op het gras. ‘En waar is Felicity nou gebleven?’
De oever is verlaten. Alsof ze in het niets is opgelost. Maar dan zie ik haar nog net het bos in rennen, haar kroon van madeliefjes op haar hoofd. Ze loopt gewoon weg, zonder om te kijken of met ons alles in orde is.
==
HOOFDSTUK
EENENTWINTIG
Op de handgeschreven aankondiging bij de deur van het chique gemeentehuis op Grosvenor Square staat:
==
een avond over theosofie en spiritisme met
madame romanoff, grote zieneres uit st.-petersburg.
voor haar blijft niets onbekend.
voor haar is alles duidelijk.
slechts één avond.
==
De straten van Londen zijn net impressionistische schilderijen. De glinsterende keien, het oranjeachtige licht van de straatlantaarns, de netjes gesnoeide heggen en de groepjes zwarte paraplu’s. De zoom van mijn jurk wordt nat en zwaar door de plassen. Op zoek naar beschutting haasten we ons naar de veiligheid van de openstaande deuren, maar op onze avondschoenen moeten we goed uitkijken dat we niet over de gladde keien uitglijden.
Het publiek laat zien dat het weet hoe het hoort. Er zijn mannen in smoking en hoge hoeden. Vrouwen met een heleboel juwelen en lange handschoenen aan. Wij hebben allemaal onze mooiste jurk aan. Het is vreemd en spannend om onderjurken en zijde te dragen in plaats van ons gewone schooluniform. Cecily heeft de kans gegrepen om met haar nieuwe hoed te pronken. Ze is er veel te jong voor en hij staat protserig, maar omdat het nu eenmaal mode is, wil ze hem per se dragen. Mademoiselle LeFarge is op haar zondags, in een groene zijden jurk met een hoge geplooide kraag, een groene zijden bonnet en een paar oorbellen met granaatsteentjes. We staan allemaal om haar heen.
‘U ziet er prachtig uit,’ zegt Pippa als we de indrukwekkende marmeren foyer binnengaan en met onze ritselende jurken de oplettende butlers voorbijlopen.
‘Dank je, liefje. Je moet er altijd voor zorgen dat je er mooi uitziet.’
Cecily pronkt met haar veren en weet zeker dat ze een compliment krijgt.
Achter de zware gordijnen is een zaal waar zeker tweehonderd mensen in kunnen. Pippa maakt haar nek lang om het publiek te bekijken.
‘Zijn er knappe mannen? Iemand die onder de veertig is?’
‘Jemig, jij zou alleen maar interesse hebben in het hiernamaals als je daar een echtgenoot zou kunnen vinden.’
Pippa trekt een pruilmondje. ‘Mademoiselle LeFarge neemt dit ook serieus, maar tegen haar maak je niet van dat soort opmerkingen!’
Felicity rolt met haar ogen. ‘Mademoiselle LeFarge heeft ons weggehaald van Spence en ons meegenomen naar een van de bekendste plekken van Londen. Wat mij betreft mag ze op zoek gaan naar Hendrik de Achtste. Laten we onze missie van vanavond niet uit het oog verliezen.’
Mademoiselle LeFarge gaat met haar hele hebben en houden in een van de roodpluchen stoelen zitten en wij volgen haar. Bijna iedereen zit nu. Vooraan is een podium met een tafel en twee stoelen. Op de tafel staat een kristallen bol.
‘Met die kristallen bol kan ze contact maken met de geesten van de overledenen,’ fluistert mademoiselle LeFarge als ze het programma leest. Een heer achter ons luistert naar ons gefluister en buigt zich naar mademoiselle LeFarge.
‘Ik voel me geroepen u te vertellen dat dit allemaal maar trucjes zijn, hoor. Goocheltrucjes.’
‘O nee, meneer, u vergist zich.’ Martha bemoeit zich ermee. ‘Mademoiselle LeFarge heeft madame Romanoff horen praten terwijl ze in trance was.’
‘Echt waar?’ vraagt Pippa met grote ogen.
‘Ik heb over haar talent gehoord van een nicht die zeer goede relaties onderhoudt met een goede vriendin van de schoonzuster van Lady Dorchester,’ stelt mademoiselle LeFarge. ‘Ze is werkelijk een heel begaafd medium.’
De heer glimlacht. Zijn lach is vriendelijk en hartverwarmend, zoals mademoiselle LeFarge zelf. Het is jammer dat ze verloofd is, want ik vind deze vriendelijke man aardig en volgens mij zou hij een erg lieve echtgenoot voor haar zijn.
‘Ik ben bang, beste dame, beste mademoiselle,’ zegt hij, het laatste woord extra benadrukkend, ‘dat u verkeerd bent voorgelicht. Spiritisme is net zo goed een wetenschap als dieverij. Want meer is het niet: zeer begaafde oplichters die mensen geld afhandig maken omdat mensen op zoek zijn naar een beetje hoop. Mensen zien wat ze willen zien, zeker als ze iemand missen.’
Ik voel een steek in mijn hart. Zou het mogelijk zijn dat ik mijn moeder in mijn visioenen zie omdat ik haar wil zien, omdat ik haar mis? Kan rouw je zo sterk in zijn greep hebben? Maar toch, het stukje stof... Ik kan alleen maar hopen dat ik aan het eind van deze avond iets meer te weten ben gekomen.
Mademoiselle LeFarge’s mond staat strak. ‘U hebt het bij het verkeerde eind, meneer.’
‘Ik heb u van streek gemaakt. Mijn excuses. Inspecteur Kent van Scotland Yard.’ Hij biedt haar een gedrukt visitekaartje aan, maar zij weigert het aan te nemen. Rustig steekt hij het kaartje terug in zijn borstzak. ‘U bent hier ongetwijfeld om contact te maken met een van uw naasten? Een broer of een lieve nicht?’ Meer zegt hij niet, maar mademoiselle LeFarge heeft niet door dat hij in meer geïnteresseerd is dan de reden waarvoor zij is gekomen.
‘Ik ben hier eenvoudigweg als toeschouwer van de wetenschap en als chaperonne van mijn leerlingen. En als u me nu wilt excuseren, het ziet ernaar uit dat de seance begint.’
Mannen lopen gehaast langs de zijkant van de zaal en dimmen de lampen tot het halfduister is. Ze dragen zwarte overhemden met hoge kragen en hebben donkerrode sjerpen om hun middel. Een knappe vrouw in een lange mosgroene wapperende jurk komt het podium op. Ze heeft zwarte kohllijntjes om haar ogen en ze draagt een tulband met een pauwenveer. Madame Romanoff.
Ze doet haar ogen dicht en houdt haar handen voor het publiek omhoog alsof ze ons betast. Als ze aan de linkerkant van de zaal is, opent ze haar ogen en kijkt naar een gezette man op de tweede rij.
‘U, meneer. De geesten willen contact met u maken. Alstublieft, komt u naar voren en neem plaats,’ zegt ze met een zwaar Russisch accent.
De man gehoorzaamt en gaat op de stoel bij de tafel zitten. Madame Romanoff staart in haar kristallen bol en raakt in trance. In die toestand voorspelt ze hem de toekomst. ‘Ik heb een boodschap voor u vanuit de andere wereld...’
De man op het podium kijkt haar hoopvol aan en zweet. Hij buigt naar voren. ‘Ja! Ik luister. Is het mijn zus? Alsjeblieft, ben jij het, Dora?’
Madame Romanoff heeft nu een hoge, lieve stem en praat als een jong meisje. ‘Johnny, ben jij dat?’
De man laat een kreet van blijdschap horen. ‘Ja, ja, ik ben het, mijn lieve, lieve zus!’
‘Johnny, je moet niet huilen. Ik ben heel gelukkig hier, en ik heb heel veel speelgoed.’
We luisteren met open mond. Op het podium vindt een hartverwarmende hereniging plaats tussen broer en zus. Er wordt gehuild en ze verklaren hoeveel ze altijd van elkaar zijn blijven houden. Ik kan nauwelijks stil blijven zitten. Ik wil dat het afgelopen is, zodat ik bij het medium kan gaan zitten.
De inspecteur achter ons buigt zich naar voren en zegt: ‘Een geweldige show. Die man hoort er natuurlijk bij.’
‘Hoezo?’ vraagt Ann.
‘Hij zit tussen het publiek zodat het lijkt of hij werkelijk contact zoekt met zijn zus. Maar hij speelt het spelletje gewoon mee.’
‘Vindt u het heel erg, meneer?’
Mademoiselle LeFarge wappert zichzelf met het programmablaadje wat koelte toe.
Inspecteur Kent knikt even en leunt weer achterover in zijn stoel. Ik kan er niets aan doen, maar ik vind hem sympathiek, met zijn brede handen en zijn grote snor, en ik zou willen dat mademoiselle LeFarge hem een kans gaf. Ze is echter zo trouw aan Reginald, haar mysterieuze verloofde, als maar kan – zelfs al hebben we hem geen van allen ooit gezien.
Na een slokje water ontvangt madame Romanoff nog verschillende andere mensen. Sommige vragen die ze stelt zijn nogal algemeen, maar de rouwende toeschouwers staan te popelen om hun verhaal te vertellen. Het lijkt wel of ze hen ernaartoe leidt, zodat ze eigenlijk zonder haar hulp zelf de antwoorden al geven. Maar ik heb nog nooit een medium aan het werk gezien, dus ik kan het niet met zekerheid zeggen.
Felicity buigt zich naar me toe en fluistert in mijn oor: ‘Ben je er klaar voor?’
Mijn maag draait zich om. ‘Ik geloof het wel.’
Mademoiselle LeFarge gebaart dat we stil moeten zijn. Elizabeth en Cecily kijken ons achterdochtig aan. Op het podium zoekt madame Romanoff een laatste kandidaat. Felicity vliegt opeens op en trekt mij aan mijn arm omhoog.
‘O, alstublieft, madame,’ zegt ze, en ze klinkt alsof ze elk moment in tranen kan uitbarsten, terwijl ze in werkelijkheid moet uitkijken dat ze niet in lachen uitbarst. ‘Mijn vriendin is veel te verlegen om uw hulp te vragen. Kunt u alstublieft een meisje helpen om haar lieve, overleden moeder te vinden, Mrs. Sarah Rees-Toome?’
Er gaat een siddering door de zaal. Ik hap naar lucht. ‘Dat was nou ook weer niet nodig,’ zeg ik.
‘Je wilt toch geloofwaardig overkomen, of niet soms? En trouwens, je weet niet waar het nog toe leidt.’
‘Meisjes, ga zitten, en snel!’ Mademoiselle LeFarge trekt hard aan mijn jurk en probeert me in mijn stoel te krijgen. Maar het is al te laat. Felicity heeft madame Romanoff met haar woorden geraakt. Twee van haar medewerkers komen me uit de rij halen. Ik weet niet of ik Felicity iets aan wil doen of moet bedanken. Misschien kan ik ook nog contact met mijn moeder leggen. Ik krijg klamme handen bij de gedachte dat ik straks misschien met mijn moeder kan praten, zelfs al is het dan via een medium en de geest van Sarah Rees-Toome.
Als ik op het kleine podium sta, hoor ik het geritsel van programmablaadjes, het geroezemoes van fluisterende stemmen en teleurgestelde zuchten van degenen die hun kans om met de doden te spreken voorbij hebben zien gaan. Hun plaats is ingenomen door een roodharig meisje wier groene ogen een en al hoop uitstralen.
Madame Romanoff verzoekt me te gaan zitten. Op de tafel ligt een zakhorloge open op tafel. Het staat op twaalf voor tien. Ze pakt met beide handen mijn hand vast. ‘Lief kind, ik ben bang dat je heel erg geleden hebt. We moeten deze jongedame met z’n allen helpen om haar moeder te vinden. Laten we allemaal onze ogen dichtdoen en ons concentreren om dit jonge meisje te helpen. Wat is de naam van de geliefde overledene?’
Virginia Doyle. Virginia Doyle. Mijn keel is droog en zit dicht als ik zeg: ‘Sarah Rees-Toome.’
Madame Romanoff beweegt met haar vingers over de glazen bol en laat haar stem een octaaf lager zakken. ‘Ik roep de geest van Sarah Rees-Toome aan, geliefde moeder. Er is iemand die contact met u zoekt. Iemand die u nodig heeft.’
Even verwacht ik dat ik Sarah zal horen die me vertelt dat ik moet oprotten, dat ik moet ophouden te doen alsof ik haar ken, maar het liefst hoor ik mijn moeders stem, die lacht om mijn bedrog en zegt dat ze me alles vergeeft, zelfs deze oplichterij.
Aan de andere kant van de tafel verandert madame Romanoffs lage gegrom in een stem zo lieflijk als een kerkliedje. ‘Liefje, ben jij dat? O, ik heb je zo gemist.’
Pas nu realiseer ik me dat ik mijn adem heb ingehouden, hopend op een verandering, wachtend op een wonder. Mijn hart bonst tegen mijn ribben en ik kan me niet inhouden en roep haar.
‘Mama? Ben jij dat?’
‘Ja, schatje, het is je lieve moeder.’ Er klinken een paar snikken uit het publiek. Mijn moeder zou nooit van die troetelwoordjes gebruiken. Ik gooi er een leugen tegenaan om te kijken wat er gebeurt.
‘Mama, mis je ons huis in Surrey niet vreselijk? De rozenstruiken aan de achterkant bij het kleine engeltje?’
Ik wil zo graag dat ze zegt: ‘Gemma, ben je soms niet goed bij je hoofd?’ Zoiets. Iets. Maar niet dit.
‘O, ik zie het nog zo voor me. Het groen van Surrey. De rozen in onze prachtige tuin. Maar mis me niet te veel, mijn kind. Op een dag zullen we weer samen zijn.’
Het publiek snikt en zucht goedkeurend, terwijl ik des duivels word. Madame Romanoff is een actrice. Ze doet alsof ze mijn moeder is, iemand met de naam Sarah Rees-Toome die in een cottage woonde met een engeltje in de tuin, terwijl mijn moeder Virginia Doyle was, een vrouw die nog nooit een voet in Surrey heeft gezet. Ik zou madame Romanoff graag een glimp laten zien van die andere wereld, waar geesten helemaal niet blij zijn om je te zien. Ik besef niet dat ik met al mijn kracht in madame Romanoffs hand knijp, want ik zie een lichtflits, alsof de wereld zich opent, en ik val weer in die tunnel, mijn woede sleurt me met een enorme kracht naar beneden.
Maar deze keer ben ik niet alleen.
Op de een of andere manier is het me gelukt om madame Romanoff mee te nemen, net zoals ik bijna met Pippa had gedaan. Ik heb geen flauw idee hoe het kan, maar ze is hier, vloekend en tierend.
‘Krijg nou wat! Waar ben ik?’ Madame Romanoff is net zo Russisch als de Big Ben. ‘Wat voor ’n duvel ben jij?’
Ik kan haar geen antwoord geven. Ik ben sprakeloos. We zijn in een donker, mistig bos; een bos dat ik me uit mijn dromen herinner. Het moet hetzelfde bos zijn waar Mary Dowd over schreef. Het is me gelukt. Ik ben in het rijk. En het is even echt als de schreeuwende oplichtster naast me.
‘Hé, wat is dat daar?’ Ze grijpt me bij mijn mouw.
In de bosjes beweegt iets. De mist kruipt naar voren. Ze komen tevoorschijn. Een voor een, totdat het er minstens twintig zijn. De doden. Holle ogen. Bleke lippen. Vel over been. Een vrouw in vodden draagt een baby aan haar borst. Ze druipt van het vocht en er zitten slierten slijmerige groene planten in haar haar. Twee mannen strompelen met uitgestrekte armen naar voren. Ik zie de ronde stompjes waar hun handen ooit zijn afgehakt. Ze komen steeds dichterbij en uit hun monden komt hetzelfde afschuwelijke gemurmel.
‘Kom bij ons. Je bent bij ons gekomen.’
Madame Romanoff gilt en klimt bijna op mijn rug. ‘Wat is dit in godsnaam? Lieve Jezus, haal me hier weg. Alsjeblief! Ik zal nooit niemand meer bedriegen, ik zweer ’t op mijn moeders z’n graf, nooit meer.’
‘Stop,’ zeg ik, en ik hou mijn hand naar voren. Tot mijn verbazing werkt het. ‘Wie van jullie is Sarah Rees-Toome?’
Geen van de geesten komt naar voren.
‘Is er hier iemand die zo heet?’
Niets.
‘Zeg dat ze weg moeten gaan,’ zegt madame Romanoff. Ze pakt een tak van de grond en zwaait er wild mee heen en weer om ze af te schrikken. Ze kreunt van angst. Tussen de bomen zie ik haar. De blauwe zijde van haar jurk. Ik hoor de warme klanken van haar lach.
Kiekeboe.
Ik pak madame Romanoff bij haar schouders vast. ‘Hoe heet u echt? Uw echte naam?’
‘Sally,’ fluistert ze doodsbang. ‘Sally Carny.’
‘Sally, luister goed. Ik moet je heel even alleen laten, maar ik ben zo terug. Je redt het wel.’
‘Nee! Laat me hier niet alleen, kleine slet, anders steek ik die enge groene ogen van je uit als we terug zijn! Ik zweer het je!’
Ze schreeuwt, maar ik ren al door het bos, de blauwe belofte vlak voor me, maar steeds net buiten mijn bereik, en dan ben ik in een ruïne van een tempel. Een boeddha zit met gekruiste benen op een altaar en er staan kaarsjes om hem heen. Het is hier vredig en op het geluid van de vogels na is het stil. Geen angst. Ik hou mijn vingers vlak bij de oranje-blauwe vlam van een kaars, maar ik voel geen hitte, geen pijn. Een geur van lelies komt door een deuropening. Kon ik die bloemen uit mijn jeugd maar zien, mijn moeder en India, en dan zijn ze plotseling overal. De ruimte is gevuld met bloeiende witte bloemen. Ik maak het mooi, alleen maar door het te denken. Het is hier zo mooi dat ik hier voor altijd zou kunnen blijven.
‘Mama?’ Mijn stem klinkt kwetsbaar en hoopvol.
De ruimte wordt groter. Ik kan haar niet zien, maar ik hoor haar wel. ‘Gemma...’
‘Mama, waar ben je?’
‘Ik kan me niet laten zien en ik kan hier ook niet te lang
blijven. Misschien zijn deze bossen niet veilig. Er zijn overal spionnen.’
Ik weet niet wat ze bedoelt. Ik kan nog steeds niet geloven dat ik hier ben. Dat zij hier is.
‘Mama, wat gebeurt er met me?’
‘Gemma, je hebt bijzondere gaven, lieverd.’
Haar stem galmt door de tempel. Lieverd, lieverd, lieverd...
Het is alsof mijn keel wordt dichtgeknepen. ‘Ik begrijp het niet. Ik kan het niet controleren.’
‘Dat komt nog wel, mettertijd. Maar je moet je gave gebruiken, ermee werken, anders breekt hij in de knop, sterft hij en dan is het over. Je kunt veel bereiken, Gemma, als je dat wilt.’
Het aapje van de orgelspeler verschijnt. Hij gaat op Boeddha’s schouder zitten, draait zijn kopje mijn kant op en houdt me in de gaten.
‘Er zijn mensen die niet willen dat ik gebruikmaak van wat ik heb. Ze hebben me gewaarschuwd.’
Mijn moeders stem klinkt rustig, verstandig. ‘De Rakshana. Zij zijn bang voor je. Ze zijn bang voor wat er zou kunnen gebeuren als je valt, en ze zijn nog banger voor de kracht die je zult hebben als je erin slaagt.’
‘Slaagt waarin?’
‘In het terugbrengen van de magie uit het rijk. Jij bent de verbinding met de Orde. Hun magie leeft in jou voort, lieverd. Jij bent het teken waar ze al die jaren op hebben gewacht. Maar er is ook gevaar. Zij wil ook over de kracht beschikken en ze zal niet opgeven tot ze je heeft gevonden.’
‘Wie?’
‘Circe.’ Circe. Circe.
‘Wie is zij? Waar kan ik haar vinden?’
‘Als het moment daar is, Gemma. Ze is te machtig. Je bent nu nog niet tegen haar opgewassen.’
‘Maar...’ De tranen springen in mijn ogen. ‘Zij heeft jou vermoord.’
‘Verlies jezelf niet in wraakgevoelens, Gemma. Circe heeft haar weg gekozen. Jij moet die van jou kiezen.’
‘Hoe weet je dit allemaal?’
De blaadjes van de lelies beginnen te krullen. Ze worden bruin, laten los en vallen op de stenen vloer.
‘Onze tijd zit erop. Het is gevaarlijk om langer te blijven. Je moet nu teruggaan.’
‘Nee, nog niet!’
‘Je moet je concentreren op de plek waar je vandaan bent gekomen. De deur van licht zal verschijnen. Stap erdoorheen.’
‘Maar wanneer zie ik je weer?’
‘Je kunt me in de tuin vinden. Daar is het veilig.’
‘Maar hoe...’
‘Kies de tuin en de deur zal je ernaartoe brengen. Ik moet verder gaan.’
‘Wacht... niet weggaan!’
Maar haar stem wordt steeds zachter tot hij alleen nog een ijzige fluistering in de ruimte is en de woorden langzaam wegsmelten.
Verder gaan. Verder gaan. Verder gaan.
Het licht wordt zo fel dat het me verblindt. Ik moet mijn arm voor mijn ogen houden. Als ik mijn ogen weer open is de tempel een verlaten ruïne. De vieze vloer ligt vol verdorde bloemen. Ze is weg.
==
* * *
==
Als ik terugloop naar de plek waar ik Sally Carny heb achtergelaten, hangt de mist als een deken tussen de bomen. Ik zie bijna niets, maar dat komt niet door de mist. Het komt door de tranen. Het allerliefst zou ik hier bij mijn moeder blijven, in de ruimte die naar lelies ruikt. Op het pad voor me doemt een donkere schaduw op en even vergeet ik alles behalve de angst in mijn aderen en mijn moeders waarschuwing dat er iemand achter me aan zit.
Een lange man met brede schouders stapt naar voren. Hij draagt een uniform van de koninklijke garde; hij is geen officier maar een voetsoldaat. Hij benadert me voorzichtig, met zijn pet in zijn handen. Zijn gezicht heeft een lieve, jongensachtige uitdrukking, die me bekend voorkomt. Hij zou de buurman van de overkant kunnen zijn, of een geliefde op een familiefoto, alleen zijn huid is onnatuurlijk wit.
‘Het spijt me, maar ben jij degene die vanavond bij Polly is?’
‘Polly?’ herhaal ik. Ik praat met een geest, dus ik neem aan dat het niet heel erg is dat ik mijn manieren vergeet. Ik heb sterk de indruk dat ik hem ergens van ken.
‘Ja, ik weet zeker dat ik je met haar heb gezien: miss Polly LeFarge?’
Een man in uniform. Een glimlach. Een vervagende ferrotypie op een net bureau. Reginald, de verloofde van mademoiselle LeFarge, is dood en begraven, niets meer dan een herinnering die zij niet kan loslaten.
‘Bedoelt u mademoiselle LeFarge? Mijn lerares?’ vraag ik zachtjes.
‘Ja, miss. Mijn Polly had het er vaak over dat ze les zou willen geven, maar ik beloofde haar dat ik eerst behoorlijk wat geld zou verdienen in het leger en dat ik daarna thuis zou komen en goed voor haar zou zorgen, met een huwelijk in de kerk en een klein huisje in Dover. Ze houdt van de zee, Polly houdt van de zee.’
‘Maar u bent niet teruggekomen,’ zeg ik. Het is eerder een vraag dan een constatering, alsof er nog steeds een kans is dat hij op een dag haar klaslokaal binnenstapt.
‘Griep,’ zegt Reginald. Hij kijkt naar de pet in zijn handen en draait hem rond als een rad van fortuin op een kermis. ‘Kun je Polly een bericht van mij geven, miss? Kun je tegen haar zeggen dat ik altijd van haar zal houden en dat ik nog steeds die sjaal heb die ze toen met Kerstmis voor me heeft gebreid, vlak voordat ik wegging? Hij is heel mooi gebleven, echt waar.’ Hij glimlacht naar me, en al zijn zijn lippen blauw, ik kan zien dat het een oprechte glimlach is, een echte. ‘Wil je dat voor me doen, miss?’
‘Ja, ik zal het doorgeven,’ fluister ik.
‘Ik ben je heel erg dankbaar dat je me in contact hebt gebracht met de andere kant, maar nu denk ik dat je terug moet gaan. Als je hier blijft, zullen ze je komen zoeken.’ Hij zet zijn pet op zijn hoofd en strompelt terug de mist in, waar hij vandaan kwam, tot hij helemaal is verdwenen.
==
* * *
==
Als ik terugkom bij madame Romanoff, alias Sally Carny, hoor ik dat ze met bevende stem oude godsdienstige liedjes zingt. De doden zijn allemaal verdwenen, maar ze houdt nog steeds de tak vast alsof haar leven ervan afhangt. Als ze me ziet, springt ze bijna in mijn armen. ‘Breng me alsjeblieft terug!’
‘Waarom zou ik dat doen, na alles wat jij de mensen hebt aangedaan die om hun geliefden rouwen?’
‘Dat was nooit niet mijn bedoeling, miss. Ik zweer het! Je kunt het een meisje niet kwalijk nemen dat ze een paar centen wil verdienen, miss.’
Dat kan ik inderdaad niet. Als Sally Carny dit niet zou doen, zou ze op straat leven en haar geld moeten verdienen met dingen die veel erger zijn, veel schadelijker voor de ziel. ‘Oké, ik breng je terug. Maar alleen onder twee voorwaarden.’
‘Wat dan ook. Zeg het maar.’
‘Ten eerste zul je nooit van je leven, onder wat voor omstandigheden ook – en daaronder valt ook openbare dronkenschap – aan een levende ziel vertellen wat hier vanavond is gebeurd. Als je dat wel doet...’ Ik weet niet wat ik moet zeggen, maar het maakt niet uit. Sally heeft haar hand op haar hart gelegd.
‘God is mijn getuige. Geen woord!’
‘Ik hou je eraan. En de tweede voorwaarde...’ Ik denk aan het vriendelijke gezicht van mademoiselle. ‘Ik wil dat je een boodschap uit de andere wereld doorgeeft aan iemand uit het publiek vanavond. De boodschap is voor een vrouw die Polly heet. Je moet zeggen dat Reggie heel veel van zijn Polly houdt, dat hij nog steeds de zelfgebreide sjaal heeft die zij hem met Kerstmis heeft gegeven.’ Het laatste wat ik haar zeg, verzin ik zelf. ‘En dat hij wil dat ze verdergaat en gelukkig is. Onthoud je dat?’
Haar hand gaat weer naar haar hart. ‘Woord voor woord.’ Sally slaat haar arm om mijn schouders. ‘Maar miss... wat zou je ervan zeggen als jij met mij en de jongens samenwerkt? Met die gaven die jij hebt, en ik voor de promotie, zouden we bakken met geld kennen verdienen. Denk er maar over, da’s alles wat ik zeg.’
‘Goed, blijf dan maar hier.’
‘Vergeet wat ik heb gezegd!’ gilt Sally uit, en ik krijg de indruk dat ik haar nu wel bang genoeg heb gemaakt en dat ze haar mond wel zal houden. Mijn moeder heeft gezegd dat ik om terug te kunnen gaan aan de plek moet denken waar ik vandaan kom. Maar ik heb het nooit eerder geprobeerd en ik weet niet zeker of ik het kan. Voor hetzelfde geld komen Sally en ik nooit meer weg uit dit mistige bos.
‘Je kunt ons toch wel terugbrengen, hè?’
‘Natuurlijk,’ zeg ik geïrriteerd. Lieve God, laat dit goed gaan. Ik pak Sally’s hand vast en concentreer me heel diep op de zaal. Er gebeurt niets. Ik open één oog en we staan nog steeds in het bos. Sally wordt bijna hysterisch.
‘Heilige Maria! Het lukt je niet, hè? Lieve Jezus, red me!’
‘Kun je even stil zijn?’
Ze begint weer psalmen te zingen. Het zweet staat op mijn voorhoofd. Ik doe mijn ogen dicht en denk alleen aan de zaal. Mijn ademhaling wordt zwaarder en gaat langzamer. Ik voel iets trekken. De rand van het bos verdwijnt in de mist, de mist trekt zich terug in een groot, lichtgevend gat, en dan zijn we terug op het podium in de zaal. Het is gelukt! Het getik van het zakhorloge klinkt geruststellend in mijn oren, net zo geruststellend als de wijzers: het is elf minuten voor tien. Onze hele reis door de andere wereld heeft slechts één minuut geduurd, al ziet Sally Carny’s gezicht er tien jaar ouder uit. Ik ben ook veranderd.
‘Madame Romanoff’ is terug en begint met bevende stem te praten.
‘Ik heb nu een bericht uit een ander deel van het hiernamaals. Het is voor Polly. Reggie wil haar laten weten dat hij zielsveel van haar houdt...’ Ze weet het niet meer.
‘Sjaal,’ souffleer ik.
‘Dat hij de sjaal van kerst nog heeft en dat zij gelukkig moet worden zonder hem. Dat is het.’ Ze maakt een hoog, klaaglijk geluid en zakt achterover in haar stoel. Even later ‘ontwaakt’ ze.
‘De geesten hebben gesproken, en nu moet ik uitrusten. Ik dank u dat u allemaal gekomen bent en help u eraan herinneren dat ik volgende maand in Covent Garden weer met de andere wereld zal communiceren.’ Terwijl het publiek begint te klappen trekt Sally ‘madame Romanoff’ Carny zich terug in de coulissen, waar haar verwarde medewerkers op een verklaring wachten.
==
* * *
==
‘Ik wist dat je iets van plan was!’ fluistert Cecily, die me bij mijn arm grijpt. ‘Was het bijzonder?’
Elizabeth komt erbij. ‘Heb je de geesten in het lichaam van madame Romanoff zien gaan? Werden haar handen ijskoud? Ik heb gehoord dat dat kan gebeuren.’
Ik ben opeens het populairste meisje van Spence.
‘Nee. Ik heb geen geesten gezien. Haar handen waren warm en veel te vochtig, en ik weet zeker dat haar ringen nep waren,’ zeg ik, en ik loop snel door om mademoiselle LeFarge te ontwijken.
Elizabeth kijkt beteuterd. ‘Maar wat moet ik mijn moeder nou schrijven over wat we vanavond hebben meegemaakt?’
‘Schrijf haar dat ze geen geld moet uitgeven aan deze onzin.’
‘Gemma Doyle, je bent verschrikkelijk,’ moppert Cecily.
‘Ja,’ zeg ik, waarmee ik een einde maak aan mijn één minuut durende heerschappij als koningin van Spence.
==
* * *
==
‘Wat een nep,’ zegt Felicity als ik me bij de massa voeg die de zaal uit wil. ‘Ze geloofde dat je moeder Sarah heette. En toen kregen we in plaats van de echte Sarah Rees-Toome een of andere Reggie met liefdesverdriet die iets tegen zijn Polly wilde zeggen.’
‘Wat is er trouwens met mademoiselle LeFarge? Ik had verwacht dat ze ons direct allemaal veertig kruisjes zou geven,’ fluistert Pippa.
‘Ze wacht vast tot we onderweg naar huis zijn,’ zegt Ann doodsbang. ‘Ze vertelt Mrs. Nightwing natuurlijk wat we hebben gedaan en dan mogen we vast niet mee naar de thé dansant.’
Nu trekt zelfs Felicity wit weg en ik weet zeker dat ik ergens in de kelder word opgesloten of iets dergelijks. Mademoiselle LeFarge loopt een paar meter achter ons. Ze kijkt niet echt kwaad. Ze dept haar ogen droog met een zakdoek en glimlacht naar inspecteur Kent, die aanbiedt om ons naar onze koets te begeleiden.
‘Volgens mij komt alles wel goed,’ zeg ik.
==
* * *
==
Alle mensen proberen tegelijkertijd bij hun koets te komen zonder nat te worden. Ik word gescheiden van de rest van de groep door een oud echtpaar voor me dat zo langzaam loopt dat ik bijna stilsta. Ik zie Felicity’s blonde haren steeds verder van me vandaan lopen.
‘Kan ik u helpen, miss?’ Een bekende stem wordt gevolgd door een bekende hand, die me in een steegje naast het grote pand trekt.
‘Wat doe jij hier?’ vraag ik Kartik.
‘Jou in de gaten houden,’ zegt hij. ‘Wil je me vertellen wat je leuke trucje van vanavond te betekenen had?’
‘Het was een grap, meer niet. Kattenkwaad van een stel schoolmeisjes.’
Iemand roept mijn naam.
‘Ze zoeken me,’ zeg ik, in de hoop dat hij me laat gaan.
Hij knijpt in mijn pols. ‘Er is vanavond iets gebeurd. Ik voelde het.’
Ik begin het uit te leggen. ‘Het ging per ongeluk...’
‘Ik geloof er niks van!’ Kartik trapt hard tegen een steen, die door de lucht vliegt.
‘Het is niet wat je denkt,’ zeg ik om me te verdedigen. ‘Ik kan het uitleggen...’
‘Ik hoef geen uitleg meer! Wij geven de orders en jij moet ze opvolgen. Geen visioenen meer. Begrijp je dat?’ Hij grijnst onuitstaanbaar. Hij verwacht dat ik bibberend beloof dat ik het nooit meer zal doen. Maar vanavond is er iets binnen in me veranderd. En ik kan niet meer terug.
Ik bijt in zijn hand en hij laat schreeuwend mijn arm los.
‘Hoe haal je het in je hoofd om zo tegen me te praten!’ snauw ik. ‘Ik ben niet langer een bang, gehoorzaam schoolmeisje. Wie ben jij, een vreemde, om me te zeggen wat ik wel en niet mag doen?’
Hij kijkt me woedend aan. ‘Ik ben een Rakshana.’
Ik lach. ‘Ah, ja... de grote en mysterieuze Rakshana. De machtige broederschap die zich bedreigd voelt door dingen die ze niet kunnen begrijpen en die zich moet verstoppen achter een jóngetje.’ Dat woord raakt hem alsof ik hem in zijn gezicht heb gespuugd. ‘Je bent geen man. Jij bent hun loopjongen. Jij kunt me helemaal niets schelen, en je broer en die hele belachelijke organisatie van je ook niet. Vanaf nu zal ik precies doen wat ik wil en jij kunt me niet tegenhouden. Loop niet achter me aan. Kijk niet naar me. Probeer op geen enkele manier contact met me te maken, anders krijg je er nog spijt van. Begrijp jíj dat?’
Kartik blijft staan en wrijft over zijn pijnlijke hand. Hij is te verrast om iets uit te brengen. Voor de eerste keer zegt hij helemaal niets. En zo laat ik hem achter.
==
Mademoiselle LeFarge geeft ons geen standje. De hele weg naar huis heeft ze haar ogen dicht en glimlacht ze droevig. In haar hand heeft ze echter het visitekaartje van inspecteur Kent. Door het schommelen van de koets en de lange avond is iedereen half in slaap gevallen. Iedereen, behalve ik.
Ik ben te opgewonden door wat er vanavond is gebeurd. Alles wat in het dagboek van Mary Dowd staat is waar. Het rijk bestaat echt. Mijn moeder is daar, en ze wacht op mij. Kartiks waarschuwingen zeggen me nu niets meer. Ik weet niet wat ik achter die deur van licht zal tegenkomen, en om eerlijk te zijn ben ik ook best bang om het te gaan uitzoeken. Er is echter één ding dat ik nu zeker weet: wat voor kracht ik ook in me heb, ik kan hem niet langer negeren. De tijd is aangebroken.
Ik leg mijn hand op Felicity’s schouder en schud haar wakker.
‘W-wat is er? Zijn we er?’ zegt ze, en ze wrijft in haar ogen.
‘Nee, nog niet,’ fluister ik. ‘Maar ik wil een bijeenkomst van de Orde.’
‘Ja, heel goed,’ zegt ze slaperig, en ze sluit haar ogen weer. ‘Morgen, oké?’
‘Nee, het is belangrijk. Vannacht. We moeten vannacht bij elkaar komen.’
==
HOOFDSTUK
TWEEËNTWINTIG
Ik mag mijn krachten niet gebruiken. Ik mag niet met opzet een visioen oproepen. Het rijk is twintig jaar lang afgesloten geweest, sinds wat er dan ook met Mary en Sarah is gebeurd. Maar als ik dit pad niet in sla, zie ik mijn moeder nooit meer. Dan kom ik nooit iets te weten. Ergens diep in mijn onderbuik, waar ideeën in beslissingen veranderen, weet ik dat ik er klaar voor ben om dat onzekere pad in te slaan.
Deze gedachten zweven door mijn hoofd als ik met de anderen in de donkere grot zit. Het is er benauwd en vochtig. De regen heeft helemaal niet voor verkoeling gezorgd; hij heeft de hitte alleen maar zwaarder en ondraaglijker gemaakt.
Felicity leest een deel uit het dagboek, maar ik krijg er niet veel van mee. Vanavond onthul ik mijn geheim en elke vezel van mijn lichaam is ongeduldig.
Felicity slaat het dagboek dicht. ‘Goed, wat is er allemaal aan de hand?’
‘Ja,’ zegt Pippa sloom. ‘Waarom kon dit niet tot morgenavond wachten?’
‘Omdat dat niet kon,’ zeg ik. De zenuwen gieren door mijn lijf. Elk geluid wordt verdubbeld in mijn oren. ‘Wat zouden jullie ervan zeggen als ik jullie vertel dat de Orde echt bestaat? Dat het rijk echt bestaan?’ Ik haal diep adem. ‘En dat ik weet hoe ik er moet komen?’
Pippa rolt met haar ogen. ‘Ben ik daarvoor door die donkere regen hiernaartoe gekomen – voor een grapje?
Ann snuift en knikt naar Pippa om haar nieuwe beste vriendin te laten zien dat ze het met haar eens is. Felicity vangt mijn blik. Zij weet dat er iets is veranderd.
‘Ik denk niet dat Gemma een grapje maakt,’ zegt ze zacht.
‘Ik heb een geheim,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Ik moet jullie iets vertellen.’
==
* * *
==
Ik hou niets achter: de moord op mijn moeder, mijn visioenen, wat er gebeurde toen ik Sally Carny’s hand vasthield en in de nevelige bossen terechtkwam, de tempel en mijn moeders stem. De enige over wie ik niets vertel is Kartik. Dat wil ik nog niet delen.
Als ik klaar ben, staren ze me aan alsof ik achterlijk ben. Of briljant. Een van de twee. En nu begrijp ik dat de waarheid zijn eigen spelregels heeft en ik weet niet goed of ik me daaraan kan houden, maar ik wil het heel graag proberen.
‘Je moet ons meenemen,’ zegt Felicity.
‘Ik weet niet zeker wat we daar zullen aantreffen. Ik weet helemaal niets meer zeker,’ antwoord ik.
Felicity steekt haar hand uit. ‘Ik durf het wel aan.’
Mijn oog valt op een symbool onder aan de grotwand dat ik nooit eerder heb gezien. Een deel is vervaagd, maar er is nog steeds iets zichtbaar. Een vrouw en een zwaan. Op het eerste gezicht lijkt het of de zwaan haar aanvalt, maar als je beter kijkt, blijkt dat de vrouw en de zwaan één zijn. Eén groot mythisch wezen. Een vrouw die bereid is te vliegen, ook al raakt ze daardoor haar benen kwijt.
Ik pak Felicity’s uitgestrekte hand. Haar sterke vingers strengelen zich in die van mij.
‘Kom,’ zeg ik.
==
* * *
==
We steken kaarsen aan, zetten ze in het midden van onze kring, verzamelen ons om het licht en geven elkaar een hand.
‘Wat moeten we nu doen?’ vraagt Felicity. Het kaarslicht werpt haar lange, dunne schaduw als een torenspits op de wand.
‘Ik heb het nog maar één keer echt kunnen controleren, toen ik vanavond terug moest zien te komen,’ waarschuw ik. Ik wil ze niet teleurstellen. Wat als het niet lukt om het nog een keer te doen? Wat als ze me niet geloven en denken dat ik alles heb verzonnen?
Pippa wordt als eerste bang. ‘Het klinkt een beetje griezelig. Misschien moeten we het niet doen.’ Niemand reageert. ‘Denk je niet, Ann?’
Ik verwacht dat Ann Pippa’s kant kiest, maar ze zegt niets.
‘Nou, goed dan, maar als het niet blijkt te werken, dan heb ik jullie gewaarschuwd en dan heb ik echt geen medelijden met jullie.’
‘Luister maar niet naar haar,’ zegt Felicity.
Ik kan er niks aan doen, maar ik luister wel naar haar. Ik heb dezelfde angst.
‘Mijn moeder zei dat ik me moest concentreren op dat beeld van de deur...’ zeg ik, en ik probeer mijn twijfels te verjagen.
‘Wat voor deur?’ wil Ann weten. ‘Een rode deur, een houten deur, groot, klein...?’
Pippa zucht. ‘Je kunt het haar maar het best vertellen, anders lukt het haar niet om zich te concentreren. Zij moet altijd overal de spelregels van weten voor ze aan iets begint.’
‘Een deur van licht,’ zeg ik. Dit is voldoende voor Ann. Ik haal diep adem. ‘Laten we onze ogen dichtdoen.’
Moet ik iets zeggen voordat we kunnen gaan? En zo ja, wat dan? Voorheen viel ik vanzelf, werd ik in die tunnel gezogen. Nu is het echter anders. Hoe moet ik beginnen? In plaats van naar de juiste woorden te zoeken, doe ik mijn ogen dicht en laat de woorden mij vinden.
‘Dit kies ik.’
Het gefluister in de grot neemt toe. Het zwelt aan tot een geneurie. Het volgende moment valt de wereld onder me weg. Felicity houdt mijn hand steviger vast. Pippa houdt haar adem in. Ze zijn bang. Een tintelend gevoel stroomt door mijn armen naar de anderen. Ik zou nu kunnen stoppen. Ik zou Kartik kunnen gehoorzamen en terug kunnen gaan, maar het geneurie trekt me verder en ik moet weten wat er aan de andere kant is, wat er ook gebeurt. Het geneurie houdt op en verandert in een huivering die als een melodie door mijn lichaam gaat, en als ik mijn ogen open zie ik de prachtige contouren van de lichtgevende deur, schitterend en uitnodigend, alsof hij daar al die tijd is geweest en heeft gewacht tot ik kwam.
Ann kijkt verbijsterd voor zich uit. ‘Jemig...’
‘Zien jullie dat...?’ vraagt Pippa verbaasd.
Felicity wil hem opendoen, maar haar hand schiet erdoorheen. De deur is als een projectie van een toverlantaarn. Geen van hen krijgt hem open.
‘Gemma, probeer jij het eens,’ zegt Felicity.
In het felle licht van de deur lijkt mijn hand van iemand anders te zijn: de arm van een engel die ik even mag gebruiken. De knop voelt stevig en warm. Er beweegt iets onder het oppervlak van de deur. Een vorm. De contouren worden steeds zichtbaarder en ik herken de vormen van het alziend oog. Mijn eigen ketting gloeit, net als het oog op de deur, alsof ze contact maken. Opeens kan ik de knop makkelijk omdraaien.
‘Het is je gelukt,’ zegt Ann.
‘Ja, het is me gelukt, hè?’ Ondanks mijn angst lach ik.
De deur gaat open en we stappen door de opening in een wereld zo vol felle kleuren dat mijn ogen pijn doen als ik ernaar kijk. Als mijn ogen gewend zijn, neem ik het beetje bij beetje in me op. Er zijn groengouden en roodoranje boomblaadjes. De hemel is paarsblauw en de horizon heeft een oranje gloed, als een zonsondergang die nooit verandert. Kleine lavendelbloesem zweeft door de lucht en brengt een geur met zich mee die me aan mijn jeugd doet denken: lelies en vaders tabak en de curry in Sarita’s keuken. Een rivier slingert als een lint door het landschap en scheidt ons met dauw bedekte grasveld van de oever aan de andere kant.
Pippa raakt met haar vinger een blaadje aan. Het krult op, smelt, krijgt de vorm van een vlinder en fladdert weg. ‘O, wat prachtig is het hier.’
‘Ongelooflijk,’ zegt Ann.
De bloesem daalt als regen neer, smelt in ons haar als dikke sneeuwvlokken. Ze laten ons haar fonkelen. We glinsteren.
Felicity draait rondjes, overweldigd door geluk. ‘Het is echt! Het is allemaal echt!’ Ze staat stil. ‘Ruiken jullie dat?’
‘Ja,’ zeg ik, en ik snuif die heerlijke mengeling van geuren uit mijn kindertijd op.
‘Warme krentenbollen. We hadden ze elke zondag. En de zeelucht. Ik rook het altijd aan mijn vaders uniform als hij terugkwam van een reis. Als hij thuiskwam.’ Haar ogen glinsteren.
Pippa kijkt verbaasd. ‘Nee, je vergist je. Het zijn seringen. Net als de takken uit onze tuin die ik altijd op mijn kamer had staan.’
Plotseling overheerst de geur van rozenwater.
Ik hoor een paar klanken van een liedje. Het is een van mijn moeders slaapliedjes. Het geluid komt uit een vallei onder ons. In de verte zie ik een zilveren poort en een pad dat naar een dichtbegroeide tuin loopt.
‘Wacht even, waar ga je heen?’ roept Pippa me na.
‘Ik ben zo terug,’ zeg ik, en ik ren steeds harder, mijn moeders stem achterna. Ik ben door de poort gegaan en loop tussen hoge heggen die doorbroken worden door bomen die me aan geopende paraplu’s doen denken. Ze zit in haar blauwe jurk in het midden van dit alles op mij te wachten, rustig en glimlachend.
Mijn stem breekt. ‘Mama?’
Ze strekt haar armen uit en even ben ik bang dat ik een droombeeld heb nagejaagd. Maar deze keer zijn het echt haar armen die me vasthouden. Ik ruik het rozenwater op haar huid.
Door mijn tranen wordt alles wazig. ‘O, mama, je bent het echt. Je bent het echt.’
‘Ja, lieverd.’
‘Waarom ben je al die tijd voor me weggerend?’
‘Ik was al die tijd hier. Jij was degene die aan het rennen was.’
Ik begrijp niet wat ze bedoelt, maar het maakt niet uit. Er is zoveel wat ik haar wil vertellen, zoveel wat ik haar wil vragen. ‘Mama, het spijt me zo.’
‘Sst,’ zegt ze, en ze strijkt met haar hand over mijn haar. ‘Dat is allemaal verleden tijd. Kom, laten we een stukje lopen.’
Ze loopt met me naar een grot, langs een kring van grote kristallen, fijn als glas. Een hert dartelt in het rond. Het staat stil om aan de bessen te snuffelen die mijn moeder in haar handpalm houdt. Het hert knabbelt erop en kijkt dan met haar grote bruine ogen naar mij. Rustig stapt het door het hoge, pluizige gras en gaat onder een boom met een knoestige stam liggen. Er schieten zoveel vragen door mijn hoofd dat ik niet weet wat ik als eerste moet vragen.
‘Wat is het rijk precies?’ vraag ik. Het gras ziet er zo uitnodigend uit dat ik erin ga liggen.
‘Een wereld tussen werelden. Een plek waar alles mogelijk is.’ Moeder gaat zitten. Ze blaast de pluisjes van een paardenbloem weg, die als sneeuwvlokjes meegevoerd worden door de lucht. ‘Het is de plek waar de Orde samenkwam om na te denken, om over hun magie te leren en over zichzelf, om door het vuur te gaan en herboren te worden. Iedereen komt hier van tijd tot tijd; in dromen, wanneer ideeën ontstaan.’ Ze zwijgt even. ‘En na de dood.’
Mijn hart zakt naar mijn knieën. ‘Maar je bent niet...’ Dood. Ik kan het woord niet over mijn lippen krijgen. ‘Je bent hier.’
‘Nu wel.’
‘Hoe weet je dit allemaal?’
Moeder keert zich om. Met lange, krachtige streken aait ze de neus van het hert. ‘Ik wist hier eerst allemaal niks van. Toen jij vijf was kwam er een vrouw naar me toe. Iemand van de Orde. Zij heeft me alles verteld. Dat jij bijzonder was – het beloofde meisje dat de magie in het rijk kon herstellen en de Orde haar kracht terug kon geven.’ Ze zwijgt.
‘Wat is er?’
‘Ze vertelde me ook dat Circe jou altijd zou zoeken, zodat de kracht alleen van haar zou zijn. Ik was bang, Gemma. Ik wilde je beschermen.’
‘Wilde je me daarom niet naar Londen laten gaan?’
‘Ja.’
Magie. De Orde. Ik, het beloofde meisje. Ik kan het allemaal niet bevatten.
Ik slik. ‘Moeder, wat gebeurde er die dag in de winkel? Wat was dat... ding?’
‘Een van Circes spionnen. Haar verkenner. Haar moordenaar.’
Ik kan niet naar haar kijken. Ik vouw een accordeon van een paar grassprieten. ‘Maar waarom heb je...’
‘Zelfmoord gepleegd?’ Ik kijk op en zie haar doordringende blik. ‘Zodat het geen aanspraak op mij kon maken. Als het mij levend te pakken had gekregen, zou ik ook verloren zijn, ook een donker ding worden.’
‘En Amar?’
Moeders mond verstrakt. ‘Hij was mijn beschermer. Hij gaf zijn leven voor mij. Ik kon niets voor hem doen.’
Ik huiver en denk aan wat er met Kartiks broer is gebeurd.
‘Laten we daar nu maar niet aan denken,’ zegt moeder, en ze strijkt een pluk haar uit mijn gezicht. ‘Ik vertel je alles wat ik weet. Voor de rest zul je de anderen moeten zoeken, zodat de Orde zich kan herstellen.’
Ik schiet overeind. ‘Zijn er dan anderen?’
‘O, ja. Toen het rijk zich sloot, hebben de anderen zich verborgen. Sommigen zijn vergeten wat ze weten. Anderen hebben zich ervan afgekeerd. Weer anderen geloven er echter nog steeds in en wachten tot het rijk zich weer zal openen en de magie weer terug zal keren.’
De heen en weer wuivende grassprieten kietelen tegen mijn vingertoppen. Het lijkt allemaal zo onecht: de gekleurde horizon, de dwarrelende bloemen, de warme bries en mijn moeder, zo dichtbij dat ik haar kan aanraken. Ik doe mijn ogen dicht en doe ze weer open. Alles is er nog steeds.
‘Wat is er?’ vraagt mijn moeder.
‘Ik ben bang dat dit allemaal niet echt is. Is dit de werkelijkheid of niet?’
Moeder keert haar gezicht naar de horizon. De gloed maakt de scherpe lijnen van haar profiel zachter, zoals de papieren randen van een lievelingsboek. ‘De werkelijkheid is een gemoedstoestand. Voor de bankier is het geld in zijn kasboek iets heel echts, ook al ziet hij het niet echt en kan hij het niet aanraken. Maar voor Brahma bestaat het niet, niet op de manier zoals de lucht en de aarde bestaan, en pijn en verlies. Voor hem is de realiteit van de bankier onzin. Voor de bankier zijn Brahma’s ideeën even waardeloos als stof.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Ik volg je niet.’
‘Is dit voor jou echt?’
De wind blaast mijn haar tegen mijn lippen, het kriebelt, en onder mijn rok voel ik het vocht van het gras. ‘Ja,’ zeg ik.
‘Nou dan.’
‘Als iedereen hier af en toe komt, waarom heeft niemand het er dan over?’
Moeder plukt een pluisje van de paardenbloem van haar rok. Het zweeft omhoog en glinstert als diamantslijpsel in de zon. ‘Ze herinneren het zich niet of slechts als beelden uit een droom waar ze geen geheel van kunnen maken, hoe hard ze het ook proberen. Alleen de vrouwen van de Orde kunnen door die deur gaan. En jij nu ook.’
‘Ik heb mijn vriendinnen meegenomen.’
Haar ogen worden groot. ‘Lukte het je om ze zelf mee te nemen?’
‘Ja,’ zeg ik onzeker. Ik ben bang dat ik iets verkeerds heb gedaan, maar er verschijnt een brede grijns op mijn moeders gezicht.
‘Dan is je gave nog sterker dan de Orde had gehoopt.’ Plotseling fronst ze. ‘Vertrouw je ze?’
‘Ja,’ zeg ik. Om de een of andere reden erger ik me aan haar wantrouwen. Het geeft me het gevoel dat ik weer een klein kind ben. ‘Natuurlijk vertrouw ik ze. Het zijn mijn vriendinnen.’
‘Sarah en Mary waren ook vriendinnen. En zij bedrogen elkaar.’
Heel in de verte hoor ik Felicity’s vrolijke geschreeuw, gevolgd door de stem van Ann. Ze roepen mijn naam.
‘Wat is er met Sarah en Mary gebeurd? Ik zie ook andere geesten. Waarom lukt het me niet om contact met hen te maken?’
Er kruipt een rups over mijn hand. Ik spring op. Moeder haalt hem voorzichtig weg en op dat moment wordt het een roodborstje dat op dunne pootjes heen en weer hipt.
‘Ze bestaan niet meer.’
‘Hoe bedoel je? Wat is er met hen gebeurd?
‘Laten we geen tijd verspillen aan dingen uit het verleden,’ zegt moeder afwijzend. Ze glimlacht. ‘Ik wil alleen maar naar jou kijken. Mijn hemel, je bent al een echte jongedame aan het worden.’
‘Ik leer de wals. Ik ben er niet zo goed in, maar ik doe mijn best en ik denk dat ik het aardig onder de knie heb bij onze eerste thé dansant.’ Ik wil haar alles vertellen en de woorden stromen mijn mond uit. Ze luistert zo aandachtig naar me dat ik wil dat er nooit een einde komt aan deze dag.
Er ligt een tros zwarte bessen op de grond. Ze zien er heerlijk uit, maar voordat ik er een naar mijn mond kan brengen, pakt mijn moeder ze af. ‘Die moet je niet eten, Gemma, Ze zijn niet voor de levenden.’ Moeder ziet de verwarring op mijn gezicht. ‘Degenen die die bessen eten worden deel van deze wereld. Zij kunnen niet teruggaan.’
Ze gooit ze weg en ze vallen vlak voor de neus van het hert, dat de bessen gretig opeet. Moeder kijkt even naar het kleine meisje – het meisje uit mijn visioenen. Ze verstopt zich achter een boom.
‘Wie is zij?’ vraag ik.
‘Mijn helper,’ zegt moeder.
‘Hoe heet ze?’
‘Dat weet ik niet.’ Mijn moeder knijpt haar ogen even dicht, alsof ze vecht tegen de pijn.
‘Moeder, wat is er?’
Ze doet haar ogen weer open, maar ziet bleek. ‘Niets. Ik ben een beetje moe van alle spanning. Je moet nu maar gaan.’
Ik sta al op. ‘Maar ik wil nog zoveel weten.’
Mijn moeder komt overeind en legt haar handen op mijn schouders. ‘Je tijd zit erop voor vandaag, lieverd. De kracht van deze plek is heel sterk. Je moet er niet in één keer te veel van krijgen. Zelfs de Orde komt hier alleen als het echt nodig is. Onthoud goed dat jouw plaats daar is.’
Mijn keel wordt dichtgeknepen. ‘Ik wil je niet achterlaten.’
Ze raakt heel licht met haar vingers mijn wangen aan en ik kan mijn tranen niet tegenhouden. Ze kust me op mijn voorhoofd en buigt zich voorover om me recht in mijn ogen te kijken.
‘Ik ben altijd bij je, Gemma.’
Ze draait zich om en loopt de heuvel op, hand in hand met het meisje. Ze lopen richting de zonsondergang tot ze erin opgaan en ik alleen ben met het hert en de achterblijvende geur van rozen.
==
* * *
==
Als ik mijn vriendinnen terugvind, dartelen ze rond als een stelletje gekken.
‘Moet je opletten!’ zegt Felicity. Ze blaast zachtjes naar een boom en zijn bruine bast verandert van blauw naar rood en dan weer bruin.
‘Kijk!’ Ann schept met haar hand wat water uit de rivier en op dat moment wordt het goudkleurig zand. ‘Zagen jullie dat?’
Pippa ligt languit in een hangmat. ‘Maak me maar wakker als het tijd is om te gaan. Of laat me eigenlijk maar liggen, dit is goddelijker dan een droom.’ Ze strekt haar armen uit, laat één been buiten de hangmat bungelen en blijft in haar cocon liggen.
Ik heb veel meegemaakt en ik ben bekaf. Ik wil terug naar mijn kamer en honderd jaar slapen. En ik wil terugrennen naar de vallei en voor altijd bij mijn moeder blijven.
Felicity slaat haar armen om me heen. ‘We moeten morgen gewoon terugkomen. Kun je je voorstellen, als die trut van een Cecily ons nu zou zien? Wat zou ze er spijt van hebben dat ze niet bij ons groepje wilde.’
Pippa reikt vanuit de hangmat naar een trosje bessen.
‘Niet doen!’ schreeuw ik.
‘Waarom niet?’
‘Als je ze opeet, moet je hier voor altijd blijven.’
‘Geen wonder dat ze er zo verleidelijk uitzien.’
Ik steek mijn hand uit en met tegenzin laat ze het trosje erin vallen. Ik gooi het in de rivier.
==
HOOFDSTUK
DRIEËNTWINTIG
We komen de dag slaapwandelend door en hebben de hele tijd een waanzinnige glimlach op ons gezicht. De andere meisjes lopen ons in de gang voorbij als blaadjes die door de wind langs het pad de lucht in worden geblazen. We lopen tussen hen door van klas naar klas, maar hebben onze eigen gevoelens en nemen niets in ons op. We herinneren elkaar aan de belofte van de vorige avond door heimelijke blikken en kleine opmerkingen in een geheimtaal waarvan onze leraren in de war raken en waar wij om moeten lachen.
We begrijpen elkaar. We delen een geheim.
Geen afschuwelijk geheim, zoals het geheim dat mij aan mijn familie en aan Kartik bindt, maar een heerlijk, verboden geheim dat een band schept. De verwachting raast door ons lichaam en is af en toe zo groot dat we het gevoel hebben uit ons vel te barsten. De dag is bijna niet om door te komen. We moeten wachten tot het avond wordt, zodat we die deur van licht weer kunnen openen en het rijk kunnen betreden. We zijn één. Er zullen geen buitenstaanders zijn. Geen indringers die zich met onze belevenissen bemoeien.
Tijdens de muziekles mompelt Mr. Grunewald met zijn monotone stem maar door over de kenmerken van een bepaalde opera. Elizabeth, Cecily en Martha zitten braaf te luisteren en maken precies de goede aantekeningen. Hun hoofden gaan op dezelfde momenten omhoog en omlaag. Luisteren, schrijven, luisteren, schrijven.
Wij noteren geen woord. Wij zijn ergens anders, in een land waar we alles kunnen doen wat we willen. Mr. Grunewald vraagt Cecily om het pianostuk voor de verenigingsdag aan ons te laten horen. Ze werkt zich heel netjes en zonder één fout door het menuet heen.
‘Ah, goed, miss Temple. Heel mooi.’ Mr. Grunewald is tevreden, maar wij weten nu hoe echte muziek voelt, en het kost moeite om interesse te tonen voor iets wat best aardig is.
Na de les doet Cecily alsof ze heel slecht heeft gespeeld. ‘O, ik heb het helemaal verpest, of niet soms? Zeg het maar eerlijk.’
Martha en Elizabeth ontkennen en zeggen dat ze briljant was.
‘Wat denk jij, Fee?’ Het is duidelijk dat ze een compliment wil horen.
‘Heel aardig,’ is het enige wat Felicity zegt.
‘Aardig?’ Cecily lacht geforceerd, waarmee ze zogenaamd wil laten blijken dat het haar niks kan schelen. ‘Jee, dan moet het wel heel erg slecht zijn geweest.’
‘Het was een enige wals,’ zegt Felicity met opzet verkeerd. Ze kan haar lachen maar net inhouden. Ik moet de andere kant op kijken om niet diezelfde gekke grijns op mijn gezicht te krijgen.
‘Het was geen wals. Het was een menuet,’ verbetert Cecily. Ze kan haar teleurstelling nu niet meer verbergen.
Elizabeth neemt ons aandachtig op, alsof ze niet weet wie we zijn.
‘Waarom kijk je zo naar ons, alsof we buitenaardse wezens zijn?’ vraagt Pippa.
‘Ik weet het niet precies. Jullie zijn anders dan anders.’
We wisselen een snelle blik.
‘Er is iets met jullie, hè? Kom op, als jullie een geheim hebben kunnen jullie het maar beter met ons delen.’
‘Je bedoelt dat we het moeten vertéllen?’ Felicity snuift. Het licht valt schuin naar binnen door het raam in de hal en het stof danst door de lucht.
‘Pippa, liefje, jij vertelt het me wel, hè?’ Elizabeth slaat haar arm om Pippa heen, die zich uit haar omarming wegdraait. Cecily’s geduld raakt op. ‘De Pip en Fee van vroeger zouden nooit een geheim voor ons bewaren.’
‘Maar die meisjes bestaan niet meer.’ Felicity straalt. ‘Die zijn dood en begraven. Wij zijn nieuwe meisjes uit een nieuwe wereld.’
En na die woorden gaan we verder en laten we ze achter, net als het stof in de hal.
==
* * *
==
Miss Moore heeft doeken voor ons geprepareerd. Ze heeft neteldoek voor ons over een frame gespannen en de waterverf staat al klaar. Zouden we vandaag iets anders gaan doen dan landelijke tafereeltjes of bloemen? Ik zie dat er een fruitschaal op de tafel in het midden van het lokaal staat. Nog een stilleven dus. Als ze een stilleven wil hebben, kan ze ons net zo goed de toekomst laten schilderen die Spence voor ons in petto heeft. Ik had meer van miss Moore verwacht.
‘Een stilleven?’ De teleurstelling klinkt door in mijn stem.
Miss Moore staat bij het raam, haar silhouet afgetekend tegen het felle grijze licht. Zo lijkt ze net een vogelverschrikker. ‘Bespeur ik daar enige teleurstelling, miss Doyle?’
‘Het is niet verschrikkelijk uitdagend.’
‘Zelfs de grootste kunstenaars van de wereld voelden zich niet te goed om van tijd tot tijd een stilleven te schilderen.’
Ze heeft me te pakken, maar ik geef het niet zomaar op. ‘Hoeveel uitdaging zit er in een appel?’
‘Dat zullen we zien,’ zegt ze, en ze geeft me een schildershemd.
Felicity bekijkt de fruitschaal. Ze kiest een appel en neemt een grote hap.
Miss Moore pakt de appel uit haar hand en legt hem terug op de schaal. ‘Felicity, eet het expositiemateriaal niet op, anders moet ik de volgende keer wassen fruit gebruiken en dan kom je nog voor een nare verrassing te staan.’
‘Dus het wordt hoe dan ook een stilleven,’ zucht ik, en ik doop mijn penseel in de rode verf.
‘Ik heb vandaag een stelletje rebellen in de klas, geloof ik. Vorige keer leken jullie het niet zo erg te vinden.’
Felicity glimlacht geheimzinnig. ‘We zijn niet meer dezelfden als vorige keer. We zijn inderdaad heel erg veranderd, miss Moore.’
Cecily zucht duidelijk hoorbaar. ‘Probeert u maar niet met ze in discussie te gaan, miss Moore. Dat heeft vandaag geen enkele zin.’
‘Ja,’ zegt Elizabeth op een naar toontje. ‘Ze zijn nieuwe meisjes uit een nieuwe wereld, toch? Pippa?’
Er zijn nog meer geheimzinnige blikken, die voor miss Moore niet onopgemerkt blijven. ‘Klopt dat, miss Doyle? Is er een kleine revolutie aan de gang?’
Ze overvalt me met haar vraag. Het is altijd vreemd om aan de andere kant van miss Moores telescopische lens te staan. Het is alsof ze mijn gedachten kan lezen. ‘Het klopt,’ zeg ik ten slotte.
‘Begrijpt u nu wat ik bedoel?’ schampert Cecily.
Miss Moore slaat haar handen in elkaar. ‘Laten we iets anders doen. Ik ben om. De doeken zijn het komende uur van jullie, jongedames. Doe ermee wat je wilt.’
We juichen. Het penseel ligt plotseling lichter in mijn hand. Cecily is echter minder blij.
‘Maar miss Moore, over twee weken is de verenigingsdag al en dan heb ik niets behoorlijks om aan mijn ouders te laten zien,’ zegt ze beteuterd.
‘Cecily heeft gelijk, miss Moore,’ valt Martha haar bij. ‘Het kan me niet schelen wat zíj willen. Ik kan mijn familie toch geen primitieve schetsen van een grotwand laten zien. Ze zouden ontsteld zijn.’
Miss Moore steekt haar kin in de lucht en kijkt hen vanuit de hoogte aan. ‘Dat wil ik niet op mijn geweten hebben, miss Temple en miss Hawthorne. Hier. De fruitschaal is helemaal van jullie. Ik weet zeker dat jullie ouders een stilleven zullen waarderen.’
Felicity loopt naar de klei. ‘Mag ik een beeld maken, miss Moore?’
‘Als je dat wilt, miss Worthington. Mijn god, ik weet niet of ik de leiding over de klas heb of dat de klas de leiding heeft over mij.’ Ze geeft Felicity een homp klei.
‘Om te zorgen dat jullie vandaag toch wel iets leren,’ zegt miss Moore terwijl ze naar Cecily kijkt, ‘zal ik jullie voorlezen uit David Copperfield. Hoofdstuk één: “Of ik de held van mijn eigen leven ben of dat die plek door iemand anders ingenomen zal worden, dat zal op deze pagina’s blijken...” ’
Aan het eind van de les beoordeelt miss Moore onze schilderijen. Ze mompelt zowel complimenten als commentaar. Als ze bij mijn schilderij komt – een grote, misvormde appel die het hele doek in beslag neemt – staat ze een hele tijd met getuite lippen te kijken. ‘Wat ontzettend modern, miss Doyle.’
Cecily begint hard te lachen als ze het ziet. ‘Is dat een appel?’
‘Natuurlijk is dat een appel, Cecily,’ snauwt Felicity. ‘Ik vind hem fantastisch, Gem. Heel avant-garde.’
Ik ben niet tevreden. ‘Er moet nog meer licht in zodat hij gaat glimmen. Ik heb al heel veel wit en geel gebruikt, maar dat maakt alles alleen maar vaag.’
‘Je moet daarachter een schaduw maken.’ Miss Moore doopt haar penseel in het donkerbruin en schildert een donkere lijn langs de rand van mijn appel. De glans licht onmiddellijk op en het ziet er veel beter uit. ‘De Italianen noemen dit chiaroscuro. Dat betekent het spel van licht en donker in een schilderij.’
‘Waarom lukte het niet om de appel te laten glimmen door er wit aan toe te vroegen?’ vraagt Pippa.
‘Omdat het licht je niet opvalt als er niet een klein beetje schaduw is. Alles heeft een lichte en een donkere kant. Je moet ermee spelen om het precies goed te krijgen.’
‘En hoe wil je het noemen?’ vraagt Cecily met een stem waar de arrogantie vanaf druipt.
‘De keus,’ flap ik er tot mijn eigen verbazing uit.
Miss Moore knikt. ‘De vrucht van kennis. Heel interessant.’
‘Bedoelt u zoals Eva’s appel, uit de Hof van Eden?’ vraagt Elizabeth. Ze is druk bezig om ook op haar schilderij donkerbruine schaduwen toe te voegen, maar het fruit wordt er alleen maar beurser en lelijker van, maar dat zeg ik niet tegen haar.
‘Laten we het aan de kunstenaar zelf vragen. Bedoelde je dat, miss Doyle?’
Eigenlijk had ik geen idee wat ik bedoelde. Ik doe mijn best iets zinnigs te bedenken en hakkel: ‘Ik neem aan dat het een keus is om meer te weten te komen, om te kijken wat er nog meer is.’
Felicity werpt me een samenzweerderige blik toe.
Cecily schudt haar hoofd. ‘Het is geen goede titel. Eva koos er niet voor om de appel te eten. Ze werd verleid door de slang.’
‘Ja, maar...’ werp ik tegen, mijn gedachten nog vormend terwijl ik praat. ‘Ze hoefde geen hap te nemen. Ze koos ervoor.’
‘En ze werd het paradijs uit gedreven. Nou, dank je wel. Ik zou in de hof blijven,’ zegt Cecily.
‘Dat is ook een keus,’ stelt miss Moore.
‘Een veel veiligere,’ zegt Cecily.
‘Veilige keuzes bestaan niet, miss Temple. Alleen andere keuzes.’
‘Mama zegt dat vrouwen niet te veel keuzes moeten hebben. Daar kunnen ze niet tegen.’ Pippa herhaalt het alsof het een les is die we allemaal moeten leren. ‘Daarom moeten we altijd op onze echtgenoot vertrouwen.’
‘Elke keus heeft consequenties,’ zegt miss Moore afwezig.
Felicity pakt de appel van de schaal en kijkt naar de afdruk van haar hap. Het zoete witte vruchtvlees is bruin geworden. Ze zet haar tanden erin en maakt een nieuwe, schone afdruk.
‘Heerlijk,’ zegt ze, met haar mond vol sappig fruit.
Miss Moore reageert met een brede grijns. ‘Ik zie dat Felicity niet gehinderd wordt door allerlei twijfels. Ze is een havik die op zijn prooi af duikt.’
‘Eten of gegeten worden!’ Felicity neemt nog een grote hap.
Ik denk aan Sarah en Mary en vraag me af wat voor afschuwelijke keus zij hebben gemaakt. Wat het ook was, het was erg genoeg om de Orde te ondermijnen. En dat brengt me op de keus die ik maakte op de dag dat ik mijn moeder op de marktplaats achterliet en wegrende. De keus die alles in beweging lijkt te hebben gebracht.
‘Wat gebeurt er als je keus een vergissing blijkt te zijn?’ vraag ik zachtjes.
Miss Moore neemt een peer van de schaal en biedt ons de druiven aan. ‘Dan moet je het proberen te herstellen.’
‘Maar als het te laat is? Wat als dat niet kan?’
Terwijl miss Moore naar mijn schilderij kijkt, krijgen haar katachtige ogen een verdrietige, medelijdende uitdrukking. Ze schildert een heel licht streepje schaduw aan de onderkant van mijn appel, waardoor hij echt helemaal opleeft.
‘Dan moet je een manier vinden om ermee te kunnen leven.’
==
HOOFDSTUK
VIERENTWINTIG
’s Middags wordt het mooi weer en overal op het terrein en in de tuinen van Spence zijn meisjes: ze fietsen, spelen toneelstukjes, wandelen, roddelen. Wij spelen met z’n vieren een potje tennis. We spelen een dubbelspel: Felicity en Pippa tegen Ann en mij. Elke keer dat mijn racket een bal raakt, ben ik bang dat ik iemand zal onthoofden. Ik denk dat ik rustig kan zeggen dat tennis op mijn lijst mag van dingen die ik nooit onder de knie zal krijgen. Door puur geluk lukt het me de bal richting mijn tegenspeelsters te slaan. Hij scheert langs Pippa die ernaar kijkt met het enthousiasme van een kok die wacht tot het water aan de kook komt.
Felicity gooit haar hoofd in haar nek en roept: ‘Pippa!’
‘Daar kon ik niks aan doen. Dat was een verschrikkelijke service!’
‘Je had het op z’n minst kunnen proberen,’ zegt Felicity, en ze draait haar racket in het rond.
‘Hij was duidelijk onhaalbaar!’
‘Maar nu is zoveel wel haalbaar,’ zegt Felicity dubbelzinnig.
De meisjes die naar ons spel kijken, mogen dan niet begrijpen waar ze het over heeft, maar ik begrijp het wel. Pippa pikt het echter niet op.
‘Dit is saai, en mijn arm doet pijn,’ klaagt ze.
Felicity rolt met haar ogen. ‘Goed, laten we dan gaan wandelen, oké?’
We overhandigen onze rackets aan vier opgewonden meisjes met rode wangen. Wij zijn uitgespeeld. We geven elkaar een arm en dwalen tussen de hoge bomen door, voorbij een groepje jongere meisjes dat Robin Hood speelt. Het probleem is dat ze allemaal Marian willen zijn en niemand wil broeder Tuck spelen.
‘Neem je ons vanavond weer mee naar het rijk?’ vraagt Ann als hun stemmen alleen nog heel in de verte klinken.
‘Je zou me niet tegen kunnen houden.’ Ik glimlach. ‘Ik wil jullie aan iemand voorstellen.’
‘Aan wie?’ vraagt Pippa, en ze raapt een paar eikeltjes van de grond.
‘Aan mijn moeder.’
Anns mond valt open. Pippa schiet overeind. ‘Maar zij is toch...’
Felicity valt haar in de rede. ‘Pippa, help je me een bosje guldenroede te plukken, zodat we dat mee kunnen nemen voor Mrs. Nightwing? Daar is ze vanavond vast blij mee.’
Pippa geeft gehoor aan Felicity’s verzoek en even later zoeken we alle vier naar septemberbloemen. Beneden bij het meer zie ik Kartik tegen het boothuis geleund staan. Hij heeft zijn armen over elkaar en wacht op me. Zijn mantel wappert in de wind. Ik vraag me af of hij weet wat het lot van zijn broer is. Even heb ik medelijden met hem, maar dan herinner ik me de bedreigingen en de gemene opmerkingen, de neerbuigende manier waarop hij zei wat ik wel en niet moest doen, en al mijn sympathie voor hem verdwijnt. Ik recht mijn rug en voel me sterk. Ik kijk hem recht in de ogen.
Pippa komt mijn kant op. ‘Lieve god, is dat niet die zigeuner die me bij het water heeft gezien?’
‘Dat weet ik niet meer,’ lieg ik.
‘Ik hoop niet dat hij ons wil chanteren.’
‘Dat zal wel niet,’ zeg ik, en ik doe mijn best zo ongeïnteresseerd mogelijk te klinken. ‘O, kijk: een paardenbloem.’
‘Hij is wel knap, hè?’
‘Vind je?’ Het is eruit voor ik er erg in heb.
‘Voor een heiden wel, ja.’ Ze houdt haar hoofd een beetje scheef. ‘Volgens mij kijkt hij naar me.’
Het was nog niet in me opgekomen dat hij niet naar mij stond te kijken, maar naar Pippa, en om de een of andere reden vind ik het niet leuk. Hoe razend hij me ook maakt, ik wil dat hij naar mij kijkt.
‘Waar kijken jullie naar?’ vraagt Ann. Ze heeft een bosje verlept geel onkruid in haar handen.
‘Naar die jongen daar. Dat is degene die me toen in mijn hemd heeft gezien.’
Ann gluurt. ‘O, hij. Had jij hem niet een zoen gegeven, Gemma?’
‘Nee toch!’ zegt Pippa, en ze snakt naar adem.
‘Jawel, dat heeft ze wel gedaan,’ zegt Ann, alsof het heel gewoon is. ‘Maar alleen om ons uit handen van de zigeuners te redden.’
‘Zijn jullie bij de zigeuners geweest? Wanneer? Waarom hebben jullie mij niet meegevraagd?’
‘Dat is nogal een lang verhaal. Dat vertel ik je op de terugweg wel,’ zegt Felicity streng. Pippa kwettert door over waarom we belangrijke informatie voor haar hebben achtergehouden, maar Felicity’s blik is op Kartik gericht en dan op mij, en ze kijkt me zo doordringend aan dat ik plotseling de neiging krijg om weg te rennen. Dan slaat ze haar arm om Pippa’s schouder en vertelt ze over wat we in het zigeunerkamp hebben meegemaakt. Ze vertelt het zo dat mij helemaal niets verweten kan worden. Ik ben een moedig meisje dat zich opoffert om een kus te geven die ons zal redden. Het is zo overtuigend dat ik er bijna zelf in geloof.
==
* * *
==
Als we opnieuw de schitterende deur openen, lijkt de tuin op ons te hebben gewacht: het ruikt er zoet en de lucht is helderblauw. Ik ben ongeduldig. Ik weet niet hoeveel tijd ik met mijn moeder kan doorbrengen, en aan de ene kant wil ik liever alleen met haar zijn. Maar de meisjes zijn mijn vriendinnen en misschien stelt het mijn moeder ook gerust als ze hen leert kennen.
‘Kom achter mij aan,’ zeg ik, en ik neem hen mee naar de grot. Mijn moeder is nergens te bekennen. Ik zie alleen de bomen en verderop vreemde kristallen die in een cirkel liggen.
‘Waar is ze?’ vraagt Ann.
‘Moeder?’ roep ik. Geen antwoord. Niets, op het getjilp van de vogels na. Misschien was ze niet echt hier? Misschien heb ik het me allemaal ingebeeld.
Mijn vriendinnen ontwijken mijn blik. Pippa fluistert iets in Felicity’s oor.
‘Misschien heb je het gedroomd?’ zegt Felicity voorzichtig.
‘Ze was echt hier. Ik heb met haar gesproken!’
‘Nou, nu is ze er niet,’ merkt Ann op.
‘Kom met ons mee,’ zegt Pippa tegen me alsof ik een kind ben. ‘We vermaken ons echt wel. Dat beloof ik je.’
‘Nee!’
‘Zocht je mij?’ Moeder komt in haar blauwe jurk ons blikveld in gelopen. Ze ziet er even prachtig uit als altijd. Mijn vriendinnen kunnen van verbazing geen woord meer uitbrengen.
‘Felicity, Pippa, Ann... mag ik jullie voorstellen aan Virginia Doyle, mijn moeder.’
Mijn vriendinnen mompelen beleefde hoe-maakt-u-het’s.
‘Ik ben heel blij om jullie te zien,’ zegt moeder. ‘Wat een prachtige meisjes zijn jullie.’ Dit heeft het gewenste effect. Ze krijgen een kleur en zijn erg gecharmeerd van haar. ‘Zullen we een stukje wandelen?’ Ze krijgt ze al snel aan de praat en even later vertellen ze alles over Spence en zichzelf. Ze vechten om haar aandacht en ik word een beetje chagrijnig omdat ik mijn moeder voor mezelf wil hebben. Dan geeft moeder me echter een knipoog en pakt ze mijn hand en ben ik weer gelukkig.
‘Zullen we gaan zitten?’ Moeder wijst naar een deken die geweven is van fijn zilveren garen en die op het gras ligt. Voor iets wat zo licht is, is hij verrassend sterk en comfortabel. Felicity laat haar hand over de delicate stof gaan en het garen laat de prachtigste muziek horen.
‘Jeetje,’ zegt ze blij. ‘Hoor je dat? Pippa, probeer jij het eens.’
We doen het allemaal. Het is alsof we met onze vingers een symfonie voor harp dirigeren en we lachen.
‘Dit is toch fantastisch? Wat zouden we allemaal nog meer kunnen doen?’
Moeder glimlacht. ‘Alles.’
‘Alles?’ herhaalt Ann.
‘Dit is het rijk, je kunt alles krijgen wat je wenst. Je moet alleen wel weten wat je wilt.’
We laten het tot ons doordringen, maar begrijpen het niet helemaal. Uiteindelijk staat Ann op. ‘Ik waag een kans.’ Ze is weer even stil. ‘Wat moet ik doen?’
‘Wat wil je het allerliefst? Nee, niet zeggen. Hou het in je gedachten vast. Zoals bij een wens.’
Ann knikt, sluit haar ogen. Er verstrijkt enige tijd.
‘Er is niks gebeurd, toch?’ fluistert Felicity.
‘Ik weet het niet,’ zegt Pippa. ‘Ann? Ann, is alles goed met je?’
Ann schommelt heen en weer. Haar lippen gaan een beetje van elkaar. Ik ben bang dat ze in een soort trance is geraakt. Ik kijk naar mijn moeder, die haar vinger naar haar lippen brengt. Anns mond gaat nu wijd open. Er komen klanken uit die mooier zijn dan de mooiste muziek die ik ooit heb gehoord. Zo zuiver en hoog, zoet als de stem van een engel. Ik krijg er kippenvel van. Het is nog steeds Ann die daar staat, maar op de een of andere manier maakt de muziek haar ontroerend mooi. Haar haar glanst. Haar gezicht is zacht en stralend. Ze lijkt op een waternimf of een zeemeermin die op het glinsterende oppervlak van een rivier tot leven is gekomen.
‘Ann, je bent prachtig,’ zegt Pippa verbijsterd.
‘Echt?’ Ze rent naar de rivier en vangt een blik van zichzelf op. ‘Het is waar!’ Ze lacht gelukzalig. Het is schokkend om Ann eindelijk echt te horen lachen. Ze doet haar ogen dicht en laat de muziek vloeien.
‘Incroyable!’ zegt Felicity, om te laten horen hoe goed haar Frans is. ‘Ik wil het ook proberen!’
‘Ik ook!’ roept Pippa.
Ze doen hun ogen dicht, mediteren even en openen ze dan weer.
‘Ik zie hem niet,’ zegt Pippa terwijl ze om zich heen kijkt.
‘Zoekt u mij soms, jonkvrouw?’ Een knappe jonge ridder stapt achter een grote, goudkleurige eik vandaan. Hij gaat op één knie voor haar zitten. Ze kijkt hem verbijsterd aan. ‘Ik heb u laten schrikken, vergeeft u me.’
‘Ik had het kunnen weten,’ fluistert Felicity in mijn oor.
Pippa kijkt alsof ze elke prijs op de kermis heeft gewonnen. Giechelend zegt ze: ‘Ik vergeef het u.’
Hij komt overeind. Hij kan niet ouder dan achttien zijn. Hij is lang en zijn haar heeft de kleur van bijna rijp graan. Zijn schouders zijn breed en hij draagt een maliënkolder die zo licht is dat hij vloeibaar lijkt. Hij heeft de uitstraling van een leeuw. Sterk. Elegant. Nobel.
‘Waar is uw gezel?’
Pippa struikelt over haar woorden. Ze doet haar best elegant en beheerst te blijven. ‘Ik heb geen gezel.’
‘Dan zal ik om die eer vragen. Als de jonkvrouw me die wil gunnen.’
Pippa kijkt naar ons en fluistert opgewonden. ‘Zeg alsjeblieft dat ik niet droom.’
‘Je droomt niet,’ fluistert Felicity terug. ‘Of anders dromen wij allemaal.’
Pippa kan niet schreeuwen en als een kind in de lucht springen, het enige wat ze kan doen is antwoorden. ‘Nobele ridder, die eer gun ik u.’ Ze doet haar best hooghartig te klinken, maar ze moet eigenlijk giechelen.
‘Mijn leven voor het uwe.’ Hij buigt. Wacht.
‘Volgens mij moet je hem nu iets geven, iets van jou, een teken van je affectie,’ zeg ik snel.
‘O.’ Pippa bloost. Ze trekt haar handschoen uit en geeft die aan hem.
‘Mijn jonkvrouw,’ zegt de ridder ingetogen. ‘Ik ben de uwe.’ Hij steekt zijn arm uit en terwijl zij nog een blik naar ons werpt, legt ze haar hand in de zijne en loopt met hem over het gras weg.
‘Voor jou ook een ridder?’ vraag ik Felicity. Ze schudt haar hoofd. ‘Waar heb jij dan om gevraagd?’
Ze glimlacht mysterieus. ‘Iets totaal anders.’
Moeder bekijkt haar rustig. ‘Wees voorzichtig met wat je wenst.’
Er suist een pijl langs onze hoofden. Vlak achter ons blijft hij horizontaal in een boom steken. Een jageres komt achter de struiken vandaan. Haar haar is boven op haar hoofd vastgemaakt, als bij een godin. Ze heeft een volle koker met pijlen op haar rug en haar boog houdt ze schietklaar in haar handen. De koker is het enige wat ze draagt. Verder is ze zo naakt als een pasgeboren baby.
‘Je had ons wel kunnen vermoorden,’ zeg ik als ik weer op adem ben gekomen. Ik probeer te doen alsof haar naaktheid me niet opvalt.
Ze ontspant de boog. ‘Maar dat heb ik niet gedaan.’ Ze bekijkt Felicity, die haar geïntrigeerd en schaamteloos bestudeert. ‘Jij bent niet bang, zie ik.’
‘Nee,’ zegt Felicity, die de pijl uit de boom trekt en hem aan haar teruggeeft. ‘Mijn vader jaagde vroeger vaak. Hij zei dat het zijn lievelingssport was.’
‘Maar je ging niet met hem mee?’
Felicity lacht bitter. ‘Alleen zoons mogen mee met de jacht. Dochters niet.’
De jageres voelt aan Felicity’s bovenarm. ‘Je hebt anders wel veel kracht in deze arm. Je zou wel eens een heel goede jageres kunnen zijn. Erg sterk.’ Als Felicity het woord ‘sterk’ hoort, verschijnt er een glimlach op haar gezicht en weet ik dat ze krijgt wat ze heeft gewenst. ‘Wat zou je willen leren?’
Als antwoord neemt Felicity de pijl en boog.
‘Om de tak van die boom zit een slang gekronkeld,’ zegt de jageres.
Felicity doet één oog dicht en spant met al haar kracht de boog aan. De pijl gaat recht omhoog en stuitert dan op de grond. Felicity wordt rood en is duidelijk teleurgesteld.
De jageres applaudisseert. ‘Een goede poging. Je kunt een goede jager worden, maar je moet meer geduld hebben.’
Geduld? Felicity? Mooie gedachte. Jageres of niet, als ze Felicity wil leren jagen, heeft ze nog een lange weg te gaan. Maar tot mijn verbazing moppert Felicity niet en gaat ze niet in discussie. Ze doet wat de jageres zegt en kijkt geduldig hoe die steeds opnieuw de juiste techniek voordoet.
‘Wat heb jij gewenst?’ vraagt moeder als we met z’n tweeën zijn.
‘Ik heb wat ik wil. Jij bent hier.’
Ze strijkt me over mijn wang. ‘Ja, voorlopig wel.’
Mijn goede stemming verdwijnt. ‘Wat bedoel je?’
‘Gemma, ik kan hier niet voor altijd blijven, anders zit ik vast, net als die beschadigde zielen die nooit hun taak zullen voltooien.’
‘Wat is jouw taak?’
‘Ik moet herstellen wat Mary en Sarah zoveel jaar geleden hebben aangericht.’
‘Wat hebben ze dan gedaan?’
Voordat moeder antwoord kan geven, komt Pippa op me af gerend. Ze gooit me bijna omver en slaat uitgelaten haar armen om me heen. ‘Heb je hem gezien? Was hij geen geweldige gentleman? Hij wilde mijn gezel worden. Hij heeft me zelfs plechtig beloofd mijn gezel te zijn. Heb je ooit zoiets romantisch gehoord? Kun je het je voorstellen?’
‘Nauwelijks,’ zegt Felicity ironisch. Ze komt net terug van de jacht en ze is uitgeput, maar gelukkig. ‘Het is niet zo makkelijk als het eruitziet, kan ik je vertellen. Ik heb minstens een week spierpijn in mijn arm.’
Ze draait rondjes met haar schouder en huivert een beetje van de pijn, maar ik weet dat ze blij is met die pijnlijke arm, dankbaar dat ze haar krachten heeft kunnen tonen.
Ann komt bij ons. Haar anders zo dunne, sluike haar valt in prachtige krullen over haar schouders, en zelfs haar altijd vochtige neus is nu droog. Ze wijst naar de kristallen die in een cirkel achter mijn moeder liggen. ‘Wat zijn dat?’
‘Dat zijn de Runen van het Orakel, het hart van dit rijk,’ zegt moeder. Ik loop eropaf. ‘Niet aanraken,’ waarschuwt mijn moeder.
‘Waarom niet?’ vraagt Felicity.
‘Je moet eerst begrijpen hoe de magie van het rijk werkt, hoe je haar kunt beheersen, voordat je haar in je opneemt en haar meeneemt naar de andere wereld.’
‘Kunnen wij deze kracht meenemen naar de andere wereld?’
‘Ja, maar nu nog niet. Zodra de Orde is hersteld, kunnen zij het je leren. Tot die tijd is het niet veilig.’
‘Waarom niet?’ vraag ik.
‘Het is zo lang geleden dat de magie hier is gebruikt. Niemand weet wat er dan gebeurt. Misschien verlaat iets het rijk. Misschien komt er iets binnen.’
‘Ze maken geluid,’ zegt Felicity.
‘Hun energie is heel sterk,’ zegt moeder, die met een gouden draad een vingerspelletje doet en een kop en schotel maakt.
Als ik mijn hoofd de ene kant op houd, lijken ze helemaal te verdwijnen. Draai ik mijn hoofd de andere kant op, dan zie ik ze uit de grond omhoogkomen, schitterender dan diamanten. ‘Hoe werkt het precies?’ vraag ik.
Ze haakt met haar vingers in de draad. ‘Als je de runen aanraakt, is het alsof je zelf magisch wordt. Het stroomt door je aderen. En dan kun je in de andere wereld doen wat je hier ook kunt.’
Felicity houdt haar hand steeds dichter bij een rune. ‘Vreemd. Toen ik dichtbij kwam, maakte hij geen geluid meer.’
Ik kan de verleiding niet weerstaan. Ik steek mijn hand uit en raak de steen niet aan, maar ik kom wel heel dichtbij. Ik word overmand door een energiestroom. Mijn oogleden knipperen. De neiging om de rune aan te raken is overweldigend.
‘Gemma!’ zegt moeder boos.
Ik trek mijn hand snel terug. Mijn amulet gloeit. ‘W-wat was dat?’
‘Jij bent het kanaal,’ legt moeder uit. ‘De magie stroomt door jou heen.’
Felicity’s gezicht betrekt, maar even later verschijnt er een valse glimlach op haar gezicht. Ze heeft vast een plannetje bedacht. Ze leunt op haar ellebogen in het gras. ‘Stel je voor, zouden we deze kracht op Spence kunnen gebruiken?’
‘Dan kunnen we doen wat we willen,’ voegt Ann eraan toe.
‘Mijn kast zou vol hangen met de mooiste kleren volgens de laatste mode. En zakken vol geld.’ Pippa giechelt.
‘Ik zou één dag onzichtbaar willen zijn,’ voegt Felicity eraan toe.
‘Ik zou wel eens één dag niet onzichtbaar willen zijn,’ zegt Ann verbitterd.
‘Ik zou vaders pijn kunnen verzachten.’ Ik kijk van opzij naar mijn moeder. Ze knijpt haar ogen steeds nauwer samen.
‘Nee,’ zegt ze, waarmee ze een einde maakt aan de droom.
‘Waarom niet?’ Mijn wangen gloeien.
‘We zouden heel voorzichtig zijn,’ zegt Pippa.
‘Ja, ongelooflijk voorzichtig,’ valt Felicity bij. Ze probeert moeder over te halen, alsof ze een van onze gevoelige leraressen is.
Moeder maakt een bolletje van de gouden draad. Haar ogen spugen vuur. ‘Dit is geen spelletje. Het kost veel moeite om deze kracht tot je te nemen. Het vergt voorbereiding, niet de overmoed van nieuwsgierige schoolmeisjes.’
Felicity staat met haar mond vol tanden. Ik ben nijdig omdat ze zo’n opmerking maakt in bijzijn van mijn vriendinnen. ‘Wij zijn niet overmoedig.’
Moeder legt haar hand op mijn arm en glimlacht flauwtjes. Ik schaam me omdat ik me als een klein kind gedraag. ‘Als het moment daar is.’
Pippa tuurt aandachtig naar de tekens die onder aan een rune staan. ‘Wat zijn dat?’
‘Dat is een oude taal, ouder dan het Grieks en het Latijn.’
‘Maar wat staat er?’ wil Ann weten.
‘ “Ik verander de wereld, de wereld verandert mij.” ’
Pippa schudt haar hoofd. ‘Wat wil dat zeggen?’
‘Dat alles wat je doet, terugkomt. Als je een situatie verandert, dan verandert dat jou ook.’
‘Mijn jonkvrouw!’ De ridder is teruggekomen. Hij heeft een luit meegenomen en even later zingt hij een serenade over Pippa’s maagdelijke schoonheid.
‘Is hij niet voortreffelijk? Ik sterf nog van geluk. Ik wil dansen, kom mee!’ Pippa trekt Ann achter zich aan naar de prachtige ridder en denkt niet meer aan de runen.
Felicity strijkt haar kleren glad en loopt achter ze aan. ‘Kom je ook?’
‘Ik kom zo,’ roep ik haar na.
Moeder gaat verder met haar ingewikkelde patroon. Haar vingers bewegen vliegensvlug. Dan doet ze haar ogen dicht en hijgt, alsof ze pijn heeft.
‘Mama, wat is er? Gaat het wel, mama?’
Als ze haar ogen weer opendoet, ademt ze zwaar. ‘Het kost me heel veel om het op afstand te houden.’
‘Om wát op afstand te houden?’
‘Het wezen. Het is nog steeds naar ons op zoek.’
Het meisje met het vieze gezichtje komt achter een boom vandaan. Ze kijkt mijn moeder met grote ogen aan. Mijn moeders gezicht wordt zachter. Haar ademhaling wordt weer normaal. Ze is weer de zekerheid zelve, zoals ik me haar herinner als ze druk rondliep in ons huis, orders gevend en op het laatste moment de tafelschikking veranderend. ‘Maak je niet druk. Ik kan het beest nog wel een tijdje voor de gek houden.’
Felicity roept me. ‘Gemma, je mist van alles.’ Zij en de anderen draaien rondjes om elkaar heen en dansen op de klanken van het liedje.
Moeder maakt een parachute met de draad. Haar handen trillen. ‘Waarom doe je niet met ze mee? Ik zou het leuk vinden om je te zien dansen. Ga maar, lieverd.’
Met tegenzin slenter ik naar mijn vriendinnen. Onderweg gluur ik naar het meisje, dat met angstige ogen naar mijn moeder kijkt. Er is iets met haar. Ik weet niet wat, maar ik krijg het gevoel dat ik het wel zou moeten weten.
‘Tijd om te dansen!’ Felicity pakt mijn beide handen en draait me rond. Moeder klapt mee. De ridder tokkelt steeds harder op de luit en moedigt ons aan. We gaan steeds sneller, onze haren dansen in de wind en we grijpen elkaars polsen stevig vast.
‘Wat er ook gebeurt, niet loslaten!’ gilt Felicity, en we gaan zo hard dat onze lichamen door de zwaartekracht naar achteren hangen en we één wervelende kleurenmassa in het landschap zijn.
==
* * *
==
Tegen de tijd dat we terug zijn, kleurt de hemel al lichtblauw. Nog maar een paar uur en de zon komt al op. Morgen moeten we hiervoor boeten.
‘Je moeder is heel lief,’ zegt Ann als ze onder de dekens kruipt.
‘Dank je,’ fluister ik terwijl ik een borstel door mijn haar haal. Door het dansen en het rollen in het gras zit het hopeloos in de knoop, net als mijn gedachten.
‘Ik herinner me mijn moeder helemaal niet. Denk je dat dat erg is?’
‘Nee,’ zeg ik.
Ann valt bijna in slaap, maar mompelt nog: ‘Ik vraag me af of ze zich mij nog herinnert...’
Ik wil haar antwoorden, maar ik weet niet wat ik moet zeggen. En het is niet erg. Ze snurkt al. Ik geef het borstelen maar op en kruip ook onder de dekens, alleen voel ik daar iets. Het is een briefje dat tussen de lakens verstopt zit. Ik moet het bij het raam houden om het te kunnen lezen.
==
Miss Doyle,
==
Je speelt een heel gevaarlijk spel. Als je nu niet stopt, ben ik gedwongen actie te ondernemen. Ik verzoek je ermee op te houden nu het nog kan.
==
Er staat nog een woordje onder dat later is doorgekrast.
==
Alsjeblieft.
==
Hij heeft zijn naam er niet onder gezet, maar ik weet dat het van Kartik komt. Ik scheur het briefje in kleine stukjes. Dan doe ik het raam open en gooi ze in de wind.
==
HOOFDSTUK
VIJFENTWINTIG
Drie dagen gaat het al zo. We houden elkaars hand vast en gaan ons eigen paradijs binnen, waar we de heerseressen over ons eigen leven zijn. Onder toezicht van de jageres wordt Felicity een volleerd boogschutter, snel en behendig. Anns stem wordt met de dag sterker, en Pippa is niet langer het verwende prinsesje dat ze een week geleden nog was. Ze is liever, minder fel. De ridder luistert naar haar zoals niemand anders dat doet. Ik heb me zo vaak aan haar geërgerd als ze iets zei, maar het is geen moment in me opgekomen dat ze zoveel praatte omdat ze bang was dat niemand naar haar luisterde. Ik neem me voor om haar van nu af aan meer ruimte te geven.
We zijn hier niet bang om naar elkaar toe te groeien. Onze vriendschap wortelt en komt tot bloei. We dragen bloemenkransen op ons hoofd, vertellen elkaar ondeugende grapjes, lachen en schreeuwen, biechten op waar we bang voor zijn en waar we naar verlangen. We laten zelfs hardop boeren. Er is hier niemand die ons een standje geeft. Niemand die ons vertelt wat we moeten doen en denken. Het gaat er niet zozeer om dat we doen wat we willen, het gaat erom dat we sowieso iets mogen willen.
==
* * *
==
‘Moet je kijken!’ zegt Felicity. Ze doet haar ogen dicht en op dat moment valt er een warme regenbui uit die eeuwig voortdurende zonsondergang. We worden door en door nat en het voelt heerlijk.
‘Dit is niet eerlijk!’ roept Pippa, maar ze lacht wel.
Ik heb nog nooit zo genoten van de regen. Niemand zegt dat ik me er niet in mag baden. Ik wil het hemelwater doorslikken, midden in een plas gaan liggen.
‘Aha!’ roept Felicity triomfantelijk. ‘Ik heb dit gemaakt! Ik!’
We krijsen en rennen, glijden in modderpoelen heen en weer. We zitten onder een laag modder en bekladden elkaar. Elke keer als een van ons door een grote klodder natte aarde geraakt wordt, gillen we en zweren we wraak. Maar eigenlijk vinden we het zalig om een keer helemaal vies te zijn zonder ons ergens druk om te maken.
‘Ik ben een beetje doorweekt,’ zegt Pippa nadat we haar helemaal bekogeld hebben. Ze zit van top tot teen onder de modder.
‘Goed dan.’ Ik doe mijn ogen dicht, denk aan de warme Indiase zon en even later is de regen opgehouden. We zijn droog en schoon, en onze kleding is zo netjes dat we zo naar de kerk of op visite kunnen. Achter de schitterende poort staan de kristallen runen, hun kracht in zich verbergend.
‘Zou het niet geweldig zijn als we ze konden laten zien wat we allemaal kunnen?’ mijmert Ann hardop.
Ik pak haar hand en op dat moment valt het me op dat er geen nieuwe krassen meer op haar huid te zien zijn, alleen littekens van oude wonden.
‘Ja, dat zou het zeker zijn.’
We gaan languit in het gras liggen, met onze hoofden naar elkaar toe, als de wieken van een molen. En zo blijven we liggen, een hele tijd, vermoed ik. We houden elkaars hand vast en voelen het verbond van onze vriendschap in onze duimen en vingers, in de vanzelfsprekende, tastbare warmte van onze huid, totdat iemand op het fantastische idee komt om het weer te laten regenen.
==
* * *
==
‘Vertel me nog een keer hoe de magie van de runen werkt.’ Ik lig naast mijn moeder in het gras en kijk naar de vormen van de wolken. Een grote, dikke eend verliest het gevecht en wordt iets anders.
‘Het werkt na maanden en jaren oefenen,’ antwoordt moeder.
‘Dat weet ik, maar wat gebeurt er? Zingen ze? Spreken ze in tongen? Zingen de runen eerst het volkslied?’ Ik zeur door, maar daar vraagt ze om.
‘Ja. In E-mineur.’
‘Moeder!’
‘Volgens mij heb ik dat al uitgelegd.’
‘Doe het nog maar een keer.’
‘Je raakt met je handen de runen aan en dan stroomt de magie door je lichaam. Die blijft een tijdje werkzaam in je lichaam.’
‘Dat is alles?’
‘In essentie wel, ja. Maar je moet eerst weten hoe je ermee om moet gaan. Het werkt onder invloed van je gedachten, je doel, je kracht. Het is zeer krachtige magie. Niet iets om mee te spelen. O, kijk, ik zie een olifant.’
Boven mijn hoofd is de homp eend een homp met een slurf geworden.
‘Hij heeft maar drie poten.’
‘Nee, daar is de vierde.’
‘Waar?’
‘Hij is daar, jij kijkt gewoon niet goed.’
‘Dat doe ik wel!’ zeg ik verontwaardigd. Maar het geeft niet. De wolk beweegt en verandert in iets anders. ‘Hoe lang blijft de magie levend?’
‘Dat ligt eraan. Een dag. Soms minder.’ Ze gaat rechtop zitten en kijkt omlaag. ‘Maar Gemma, je bent...’
‘Nog niet klaar om de magie te gebruiken. Ja, dat heb je nu al een paar keer gezegd.’
Moeder is even stil. ‘Denk jij echt dat je er al klaar voor bent?’
‘Ja!’ schreeuw ik bijna.
‘Kijk eens naar die wolk. Die recht boven ons. Wat zie je?’
Ik zie oren en een staart. ‘Een katje.’
‘Weet je het zeker?’
Ze observeert me. ‘Als ik een katje zie, zie ik een katje. Daar heb ik geen magie voor nodig.’
‘Kijk nog eens goed,’ zegt moeder.
Boven ons komt de lucht in beweging. De wolken draaien en ik zie lichtflitsen. De lucht breekt. Het katje is verdwenen en in plaats daarvan is er een angstaanjagend gezicht uit een nachtmerrie ontstaan. Het komt schreeuwend op ons af, tot ik mijn arm voor mijn ogen moet doen.
‘Gemma!’
Ik haal mijn arm weg. De lucht is weer rustig. Het katje is nu een grote kat.
‘Wat was dat?’ fluister ik.
‘Een demonstratie,’ zegt moeder. ‘Je moet kunnen zien wat er echt is. Circe zal haar best doen om je monsters te laten zien wanneer er alleen een katje is en andersom.’
Ik tril nog steeds. ‘Maar het was heel echt.’
Ze neemt mijn hand in die van haar en zo blijven we liggen, zonder te bewegen. In de verte zingt Ann een oud volksliedje, iets over een vrouw die schelpen en mossels verkoopt. Het is een verdrietig liedje en ik krijg een vreemd gevoel vanbinnen. Alsof ik iets verlies, maar nog niet doorheb wat.
‘Moeder, als ik dit niet kan? Als nou blijkt dat ik er helemaal niet geschikt voor ben?’
De wolken pakken zich samen en verspreiden zich weer. Er ontstaan nog geen vormen.
‘Dat is het risico dat we moeten nemen. Kijk.’
Boven ons hebben de wolken een ring gevormd, zonder begin, zonder eind, en in het midden zit een helderblauwe, volmaakte cirkel.
==
* * *
==
Op vrijdag is er onaangekondigd bezoek voor me. Mijn broer staat op de gang op me te wachten. Een groepje meisjes verzint allerlei redenen om langs te lopen en naar binnen te gluren. Ik doe de deuren achter me dicht om Toms giechelende aanbidsters buiten te sluiten voordat ik er niet goed van word.
‘Ha, als dat juf Doyle niet is!’ zegt Tom als hij opstaat. ‘Heb je al een geschikte echtgenote voor me gevonden? Ik ben niet zo kieskeurig, als ze maar mooi en bescheiden is en over een klein fortuin beschikt en haar eigen tanden nog heeft. Eigenlijk ben ik op alle punten flexibel, behalve wat het kleine fortuin betreft, tenzij het natuurlijk groot blijkt te zijn.’
Om de een of andere reden ben ik blij om Tom te zien. Vertrouwde, snobistische, oppervlakkige Tom. Ik was me er niet van bewust hoezeer ik hem heb gemist. Ik sla mijn armen om hem heen. Hij verstijft even, maar geeft me dan een knuffel terug.
‘Jee, als je blij bent om mij te zien, dan moeten ze je hier wel als een hond behandelen. Ik moet zeggen dat je er goed uitziet.’
‘Het gaat ook goed met me, Tom. Echt waar.’ Ik wil hem zo graag over moeder vertellen, maar ik weet dat ik dat niet kan doen. Nog niet. ‘Heb je iets van grootmoeder gehoord? Hoe is het met vader?’
Toms glimlach vervaagt. ‘O, ja. Het gaat goed met ze.’
‘Komt hij naar de verenigingsdag? Ik wil hem zo graag zien en aan al mijn vriendinnen voorstellen.’
‘Nou, ik zou er maar niet al te veel op hopen, Gemma. Misschien kan hij op dit moment niet weg.’ Tom trekt zijn mouwen recht. Het is een zenuwtrekje van hem. Iets wat hij alleen doet als hij liegt, heb ik gemerkt.
‘O,’ zeg ik zachtjes.
Er wordt geklopt en Ann komt binnen. Haar ogen worden groot. Ze schrikt omdat ik met een man alleen ben. Ze slaat haar hand voor haar ogen om ons niet te hoeven zien. ‘O, het spijt me verschrikkelijk. Ik wilde alleen maar tegen Gemma, miss Doyle, zeggen dat we zo de wals gaan oefenen.’
‘Ik kan niet. Ik heb een gast.’
Tom staat opgelucht op. ‘Je moet je dansles niet overslaan omdat ik er ben. Gaat het wel?’ Hij kijkt aandachtig naar Ann, die nog steeds haar ogen bedekt houdt.
‘O, mijn hemel,’ mopper ik zachtjes. Ik stel ze aan elkaar voor, zoals het hoort. ‘Miss Ann Bradshaw, mag ik u voorstellen aan Mr. Thomas Doyle? Mijn bróér. Ik laat hem uit en dan kunnen we aan onze helse dans beginnen.’
‘Was dat je broer?’ vraagt Ann verlegen als ik met haar door de danszaal wals.
‘Ja. Het monster zelf.’ Ik ben nog steeds een beetje in de war van de opmerking over mijn vader. Ik had gehoopt dat hij nu wel beter was.
‘Hij lijkt me erg aardig.’ Ann stapt op allebei mijn voeten en ik krimp ineen van de pijn.
‘Tom? Ha! Die loopt altijd met zijn neus in de lucht. Hij is ontzettend met zichzelf ingenomen. Ik heb medelijden met het meisje dat met hem trouwt.’
‘Toch lijkt hij me erg aardig. Een echte gentleman.’
Mijn hemel. Ze vindt mijn broer leuk. Dit is zo lachwekkend dat het geen komedie meer is, maar direct een tragedie.
‘Is hij... verloofd?’
‘Nee. Niemand kan tegen zijn eerste liefde op.’
Anns gezicht betrekt. Ze staat plotseling stil en ik draai door en maak een gekke sprong opzij. ‘O?’
‘Hijzelf.’
Het duurt even voordat ze de grap doorheeft, maar dan schiet ze in de lach en bloost ze nog erger. Ik heb het lef niet om haar te zeggen dat Tom een rijke vrouw zoekt, en dat ze ook nog knap moet zijn, en dat zij geen schijn van kans maakt. Kon hij haar maar zien en horen in het rijk. Het is
zo verschrikkelijk dat de dingen die we daar kunnen doen voorlopig alleen daar kunnen en dat al die kracht daar moet blijven.
‘Als ik nog één stap met je dans, heb ik de hele week blauwe plekken.’
‘Jij bent degene die geen maat houdt,’ zegt Ann knorrig terwijl ze achter me aan naar de hal loopt.
‘En jij bent degene die niet onthoudt wat het verschil is tussen de vloer en mijn voeten.’
Ann wil nog iets gemeens zeggen, maar we worden afgeleid door Felicity, die door de hal komt aangerend. Ze zwaait met een blaadje boven haar hoofd.
‘Hij komt! Hij komt!’
‘Wie komt?’ vraag ik.
Ze grijpt onze handen vast en draait met ons in een kringetje rond. ‘Mijn vader! Ik heb net een brief van hem gekregen. Hij komt op de verenigingsdag! O, is het niet geweldig?’ Ze zwijgt even. ‘Hemel, ik moet nog van alles doen. Ik moet me voorbereiden. Nou, kom op: niet treuzelen! Als ik niet voor zondag als een echte jongedame leer walsen, ben ik er geweest!’
==
* * *
==
Het paradijs is het paradijs niet meer. Moeder en ik maken ruzie.
‘Maar waarom kunnen we de magie niet meenemen naar de andere wereld om er echt iets goeds mee te doen?’
‘Dat heb ik je gezegd: omdat het nog te gevaarlijk is. Als je dat eenmaal doet, als je de magie eenmaal meeneemt door de deur, dan is die helemaal open. Iedereen die het weet, kan dan naar binnen.’ Ze zwijgt even en probeert zichzelf te beheersen. Ik herinner me die ruzies nu weer: de ruzies waardoor ik zo’n hekel aan haar kreeg.
Ik pluk een trosje bessen en draai het in het rond. ‘Je zou me kunnen helpen. Dan zou ik veilig zijn.’
Moeder pakt de bessen af. ‘Nee, dat kan ik niet. Ik kan niet teruggaan, Gemma.’
‘Wil je vader dan niet helpen?’ Het is een pijnlijke opmerking en dat weet ik.
Ze zucht. ‘Dat is niet eerlijk.’
‘Je vertrouwt me niet. Je denkt dat ik er niet toe in staat ben!’
‘O, mijn god, Gemma.’ Haar ogen spuwen vuur. ‘Gisteren zag je het verschil nog niet eens tussen een wolk en een illusie. De donkere geest die Circes bevelen opvolgt is tot veel meer in staat. Hoe denk je daartegenop te kunnen?’
‘Waarom vertel je mij niet hoe ik dat moet doen?’ snauw ik.
‘Omdat ik dat niet weet! Er zijn geen vastliggende regels, begrijp je dat? Het gaat erom dat je de zwakheden van de desbetreffende geest kent. Het gaat erom dat je hem de kans niet geeft gebruik te maken van jouw zwakheden.’
‘Maar als ik nou maar een klein beetje magie zou gebruiken, net genoeg om vader en mijn vriendinnen te helpen, verder niets?’
Ze pakt me als een klein kind bij mijn schouders. ‘Gemma, je moet naar me luisteren. Neem de magie niet mee naar de andere wereld. Beloof het me, Gemma.’
‘Ja, oké, goed dan!’ zeg ik, en ik ruk me los uit haar greep. Ik kan niet geloven dat we weer ruziemaken. Mijn ogen prikken van de tranen. ‘Het spijt me. Morgen is het verenigingsdag. Ik moet slapen.’
Ze knikt. ‘Zie ik je morgen weer?’
Ik ben te kwaad om te antwoorden. Ik struin weg en zoek mijn vriendinnen op. Felicity staat op de top van de heuvel en spant haar boog. Ze lijkt op een bronzen beeld van een godin. Met een flits laat ze de pijl door de lucht vliegen en hij splitst een stuk hout in tweeën. De jageres geeft haar aanwijzingen en de twee lopen naar elkaar toe om te praten. Ik kan het niet laten om me af te vragen waar ze het over hebben als ze jagen, want Felicity vertelt me steeds minder. Misschien ben ik te veel met mijn eigen vragen bezig om haar naar die van haar te vragen.
Pippa ligt in haar hangmat terwijl de ridder haar vermaakt met een verhaal over de heldendaden die hij voor haar heeft verricht. Hij kijkt naar haar alsof ze het enige meisje op de hele wereld is. En zij neemt het allemaal tot zich als een godenspijs. Ann is aan het zingen en staart naar de rivier, waar ze een zogenaamd publiek heeft verzameld dat voor haar klapt en haar aanbidt. Ik ben de enige die me aan haar ergert, omdat ik teleurgesteld ben en me machteloos voel. De eerste opwinding over onze avonturen is verdwenen. Wat heb ik aan die zogenaamde kracht als ik hem niet kan gebruiken?
Pippa komt uiteindelijk met een roos in haar handen naar me toe. ‘Kon ik hier maar voor altijd blijven.’
‘Dat kan dus niet,’ zeg ik.
‘Waarom niet?’ vraagt Ann, die achter me is komen staan. Haar haar zit los en golft over haar schouders.
‘Omdat dit geen plek is om te blijven,’ antwoord ik verdedigend. ‘Het is een plek om te dromen.’
‘En als ik voor de droom kies?’ zegt Pippa. Het is typisch iets voor haar om zoiets te zeggen. Naïef en spottend.
‘En als ik weiger om jullie volgende keer mee te nemen?’
Het is Felicity gelukt om een konijntje te schieten. Het hangt slap en levenloos aan haar pijl. ‘Wat is er aan de hand?’
Pippa trekt een pruilmondje. ‘Gemma wil ons niet meer meenemen.’
Felicity heeft een bebloede pijl in haar hand. ‘Waar gaat dit allemaal om, Gemma?’ Ze kijkt woedend en zelfverzekerd, en ik verlies de wedstrijd en sla mijn ogen neer.
‘Dat zei ik niet.’
‘Je suggereerde het wel,’ snuift Pippa.
‘Kunnen we dit vergeten? Het slaat nergens op,’ snauw ik.
‘Gemma!’ Pippa steekt haar onderlip overdreven naar voren. ‘Niet boos zijn.’
Felicity trekt hetzelfde belachelijke gezicht. ‘Gemma, hou alsjeblieft op. Het is erg moeilijk om met zo’n mond te praten.’
Ik kan het niet helpen. Ik schiet in de lach. We rollen samen over het gras en gillen en trekken de gekste bekken, tot we uitgeput zijn en we moeten gaan.
==
* * *
==
De deur wordt zichtbaar en we stappen een voor een door de opening. Ik ben de laatste. Mijn huid tintelt al door de adembenemende energie van de deur, maar dan vang ik een glimp op van mijn moeder met het kleine meisje aan haar hand. Onder het grote, witte schort heeft het meisje een aparte kleurige jurk aan. Het is geen jurk die je op een Engelse meisjesschool zou zien. Vreemd dat dat me nog niet eerder is opgevallen.
De twee kijken me hoopvol en achterdochtig aan. Alsof ik de dingen voor hen kan veranderen. Maar hoe kan ik hen helpen als ik niet eens weet hoe ik mezelf moet helpen?
==
HOOFDSTUK
ZESENTWINTIG
Vandaag is het verenigingsdag. In mijn woordenboek staat geen formele omschrijving van deze gebeurtenis, maar als die er wel in zou staan, zou het zoiets zijn als:
==
Verenigingsdag de (m). Een kostschooltraditie waarbij de familie van de leerling op bezoek mag komen en iedereen zich schaamt en niemand zich vermaakt.
==
Ik heb mijn haar mooi opgestoken, vastgezet en er een lint om gedaan: damesachtiger kan ik niet zijn. Maar de gedachten aan de ruzie met mijn moeder spoken nog steeds door mijn hoofd. Ik heb me verschrikkelijk gedragen. Vanavond zal ik naar haar toe gaan en mijn excuses aanbieden, en dan zal ze haar warme armen weer om me heen slaan.
Ik zou mijn familie, met name mijn vader, heel graag vertellen dat ik moeder heb gezien. Dat ze ergens in een andere wereld voortleeft en dat ze even lief en mooi is als we ons haar allemaal herinneren. Ik heb geen idee wat ik aantref als ik naar beneden ga en ik word verscheurd door hoop en verlangen. Misschien komt vader binnen en ziet hij er gezond en mooi uit in zijn zwarte pak. Misschien heeft hij een cadeautje in zijn handen, verpakt in goudkleurig papier. Misschien noemt hij mij zijn engel, misschien maakt hij zelfs de mopperige Brigid aan het lachen met zijn verhalen, misschien drukt hij zich stevig tegen me aan. Misschien. Misschien. Misschien. Is er een rustgevender woord te bedenken?
‘Misschien kan ik met jullie meekomen,’ zegt Ann als ik voor de honderdste keer mijn haar in bedwang probeer te krijgen. Bovenop blijft het niet netjes opgerold zitten zoals dat bij een dame hoort.
‘Je zou je binnen vijf minuten stierlijk vervelen,’ zeg ik, en ik knijp in mijn wangen om ze roder te maken, maar ze worden direct weer vaal en bleek. Ik wil niet dat Ann meegaat omdat ik niet weet wat ik zal aantreffen.
‘Komt je broer vandaag ook?’ vraagt Ann.
‘Ja, God sta ons bij,’ zeg ik binnensmonds. Ik wil Ann niet aanmoedigen wat Tom betreft. Twee krullen springen weer los en hangen voor mijn ogen. Wat moet ik met dit haar beginnen?
‘Jij hebt tenminste nog een broer aan wie je je kunt ergeren.’
In de wastafelspiegel vang ik een glimp op van Ann, die als een zielig hoopje op haar bed zit. Ze heeft haar mooiste kleren aan, maar niemand om naartoe te gaan en niemand om ze aan te kunnen laten zien. Ik heb het er maar steeds over hoe erg het is om mijn familie te zien, terwijl zij de hele dag alleen moet doorbrengen. Verenigingsdag moet voor haar een marteling zijn.
‘Goed dan,’ zucht ik. ‘Als jij die marteling aankunt, ga dan maar mee.’
Ze bedankt me niet. We weten allebei dat het een liefdadigheidsactie is, maar ik kan nog niet zeggen van wie. Ik kijk nog eens naar haar. Haar witte jurk zit strak om haar mollige lichaam. Een paar plukken sluik haar zijn al ontsnapt uit haar paardenstaart en hangen voor haar troebele ogen. Ze is niet de schoonheid die ik gisteren in de tuin heb gezien.
‘Laten we eerst iets aan dat haar van je doen.’
Ze probeert langs me heen in de spiegel te kijken. ‘Wat is er mis met mijn haar?’
‘Niets wat niet met een borstel en een paar speldjes te verhelpen is. Hou je hoofd eens stil.’
Ik maak haar haar los. Ik borstel hard door de klitten.
‘Au!’
‘Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden,’ zeg ik als een soort excuus zonder dat het een excuus is. Zij wilde tenslotte zo nodig mee.
‘Maar niet kaal worden.’
‘Als je je hoofd stil zou houden, zou dit niet zo moeilijk zijn.’
Ze zit plotseling zo stil als een steen. Pijn wordt ontzettend onderschat als middel om iemand te motiveren. Ik moet er minstens duizend speldjes in steken om haar haar op z’n plek te houden. Het is lang zo slecht nog niet. Het is in elk geval een verbetering en ik ben best onder de indruk van mezelf. Ann kijkt in de spiegel.
‘Wat vind je ervan?’ vraag ik.
Ze draait haar hoofd naar rechts en naar links. ‘Ik vond het eerst leuker zitten.
‘Wat ondankbaar van je. Je blijft toch niet de hele dag zo nors doen, hè? Want als je...’
Op dat moment doet Felicity de deur open en leunt ze uitdagend tegen de deurpost. Ze hangt het kokette dametje uit. ‘Bonjour, mesdemoiselles. Daar ben ik dan, de koningin van Sheba. U mag straks uw kniebuiging maken.’ Haar korset is zo strak aangetrokken dat haar borsten opvallend naar voren komen. ‘Wat denken jullie, liefjes? Zie ik er niet onweerstaanbaar uit?’
‘Prachtig,’ antwoord ik. Als Ann twijfelt, stoot ik haar aan met mijn voet.
‘Ja, prachtig,’ herhaalt ze.
Felicity lacht alsof ze de wereld voor het eerst ontdekt. ‘Hij komt. Ik kan niet wachten tot hij ziet wat een dame ik ben geworden.’ Ze draait een rondje in de kamer. ‘Jullie moeten hem natuurlijk ook ontmoeten. Hij vindt jullie vast prachtig, dat weet ik zeker. Ik wil dat hij ziet hoe goed ik het hier doe. Heeft een van jullie een luchtje?’
Ann en ik schudden ons hoofd.
‘Helemaal geen parfum? Ik kan niet gaan als ik niet lekker ruik!’ Felicity’s goede stemming slaat om.
‘Hier,’ zeg ik, en ik trek een roos uit de vaas op de vensterbank. De blaadjes laten zich makkelijk kneuzen en er blijft een heerlijk, plakkerig vocht aan mijn vingers zitten. Ik smeer het achter Felicity’s oren en op haar polsen.
Ze houdt haar pols bij haar neus en ruikt. ‘Geweldig! Gemma, je bent geniaal!’ Ze slaat haar armen om me heen en geeft me een kusje. Het is een beetje verwarrend, deze kant van Felicity, alsof je een haai als huisdier hebt die zelf denkt dat hij een goudvis is.
‘Waar is Pip?’ vraagt Ann.
‘Beneden. Haar ouders zijn samen met Mr. Bumble gekomen. Kun je het je voorstellen? Laten we hopen dat ze hem vandaag de laan uit stuurt. Nou,’ zegt Felicity terwijl ze zich omdraait, ‘Adieu, mes filles. Ik zie jullie straks.’ Na een diepe buiging is ze weg, een geur van rozen en hoop achterlatend.
‘Kom op,’ zeg ik tegen Ann, en ik pluk de laatste rozenrestjes van mijn vingers. ‘Hoe eerder we gaan, hoe eerder het voorbij is.’
==
* * *
==
Als we beneden komen, is de salon aan de voorkant afgeladen met meisjes en hun familieleden. Ik heb treinen in India gezien die beter georganiseerd waren. Ik kan mijn familie nergens vinden.
Pippa komt met gebogen hoofd naar ons toe. Een vrouw met een bespottelijke hoed met veren op loopt achter haar aan. Ze heeft een jurk aan die geschikt is voor een jongere vrouw en voor een andere gelegenheid. Er hangt een stola over haar schouders. Ze is samen met twee mannen. Ik herken direct Mr. Bumble met zijn wilde snor. De andere man moet Pippa’s vader zijn. Hij heeft haar donkere kleur.
‘Moeder, vader, ik wil jullie graag voorstellen aan miss Gemma Doyle en miss Ann Bradshaw,’ zegt ze bijna fluisterend.
‘Hoe maakt u het? Wat enig om Pippa’s vriendinnetjes te ontmoeten.’ Pips moeder is net zo knap als haar dochter, maar haar gelaatsuitdrukking is harder, wat ze probeert te compenseren met heel veel sieraden.
Ann en ik zeggen beleefd gedag. Na een stilte schraapt Mr. Bumble zijn keel.
Het gezicht van Mrs. Cross verstrakt. ‘Pippa, vergeet je niet iemand?’
Pippa slikt. ‘Mag ik ook Mr. Bartleby Bumble, Esquire, aan jullie voorstellen? Mijn verloofde.’ Het laatste komt eruit als een jammerklacht.
Ann en ik zijn te verbijsterd om iets te zeggen.
‘Wat een genoegen om kennis met jullie te maken.’ Hij kijkt langs zijn neus op ons neer. ‘Ik hoop dat de thee snel geserveerd wordt,’ zegt hij terwijl hij ongeduldig op zijn zakhorloge kijkt.
Moet deze onbeschofte, oude man met zijn opgeblazen kop de echtgenoot van de knappe Pippa worden? Pippa, die elk onbewaakt ogenblik droomt van een pure, onvoorwaardelijke, romantische liefde, is verkocht aan de hoogste bieder, een man die ze niet kent en om wie ze niets geeft. Ze staart naar het Perzische tapijt alsof dat haar kan redden, alsof het open kan gaan en haar kan opslokken.
Ann en ik steken onze hand uit en begroeten Mr. Bumble bescheiden.
‘Het is prettig om te zien dat mijn verloofde met het juiste soort meisjes omgaat,’ zegt hij snuivend. ‘De jeugd is heel makkelijk te verleiden en te beïnvloeden, vindt u niet, Mrs. Cross?’
‘O, zeker, Mr. Bumble.’
Ze zouden zijn hoofd op een stok moeten spiezen, zodat iedereen het kon zien. Waarschuwing: indien u ondraaglijk bent, blijf dan uit de buurt. We eten u met huid en haar op.
‘O, daar is Mrs. Nightwing. Ze moet het goede nieuws horen. Misschien wil ze het zelfs vandaag al bekendmaken.’ Met haar echtgenoot in haar kielzog zeilt Mrs. Cross naar de andere kant van de ruimte. Mr. Bumble staat achter Pippa te glunderen alsof zij de grootste prijs is die je in de schiettent kunt winnen.
‘Zullen we?’ zegt hij, en hij biedt haar zijn arm aan.
‘Mag ik heel even alleen zijn met mijn vriendinnen? Om het nieuws met hen te delen?’ vraagt Pippa timide. De stommeling vat het op als een compliment.
‘Natuurlijk, mijn lief. Maar niet te lang, alsjeblieft.’
Als hij weg is, wil ik Pippa’s hand pakken. ‘Niet doen, alsjeblieft,’ zegt ze. Er staan tranen in haar blauwe ogen. Ik weet niet wat ik moet zeggen.
‘Hij lijkt me zeer eerbiedwaardig,’ probeert Ann nadat het even stil is geweest.
Pippa lacht even. ‘Ja. Niks beters dan een rijke advocaat die de oplossing moet bieden voor mijn vaders gokschulden en die ons moet redden van de ondergang. Ik ben eigenlijk gewoon een ruilmiddel.’ Ze klinkt niet eens bitter. Dat is pas echt pijnlijk: ze heeft haar lot geaccepteerd zonder te vechten.
Achter haar staat Bartleby Bumble, Esquire, ongeduldig op zijn toekomstige bruid te wachten. ‘Ik moet gaan,’ zegt Pippa met het enthousiasme van een vrouw die naar het schavot moet.
‘Haar ring is prachtig,’ zegt Ann na een tijdje. Boven de andere mensen uit horen we de felicitaties van Mrs. Nightwing en anderen die haar bijvallen.
‘Ja. Heel mooi,’ beaam ik. We proberen allebei de schijn op te houden. We willen geen van beiden toegeven dat de situatie verschrikkelijk hopeloos is en dat we blij zijn dat wij niet aan het kortste eind hebben getrokken. Ik kan alleen maar hopen dat mijn familie me niet aan de eerste de beste koppelt van wie ze onder de indruk zijn.
Felicity komt aangestoven. Ze heeft een zakdoek in haar hand, waar ze in knijpt tot het een prop is.
‘Wat is er aan de hand? Jullie kijken of de wereld vergaat.’
‘Pippa is verloofd met Mr. Bumble,’ leg ik uit.
‘Wát? O, arme Pip,’ zegt ze, en ze schudt haar hoofd.
‘Is je vader er al?’ vraag ik, hopend op een prettiger bericht.
‘Nee, nog niet. Het spijt me, maar ik ben veel te zenuwachtig om hier te blijven. Ik ga in de tuin op hem wachten. Weten jullie zeker dat ik er netjes uitzie?’
‘Voor de laatste keer: ja,’ zeg ik, en ik rol met mijn ogen.
Felicity is zo nerveus dat ze niet eens een gevat antwoord heeft. In plaats daarvan knikt ze dankbaar, en met een uitdrukking alsof ze haar ontbijt niet langer kan binnenhouden, haast ze zich naar buiten.
==
* * *
==
‘Als dat mejuffrouw Doyle niet is.’
Met een weids gebaar en een diepe buiging laat Tom weten dat hij er is. Grootmoeder staat in haar mooiste zwarte mousselinen rouwjurk naast hem.
‘Is vader er ook? Is hij gekomen?’ Ongeduldig kijk ik achter hen.
‘Ja,’ begint Tom. ‘Gemma...’
‘Nou, waar is hij dan?’
‘Hallo, Gemma.’
Eerst zie ik vader niet. Maar daar is hij, verscholen achter Tom, een geest in zijn slecht zittende zwarte pak. Hij heeft donkere wallen onder zijn ogen. Grootmoeder pakt zijn arm vast om te verhullen hoe erg hij trilt. Ik weet zeker dat ze hem maar de helft van zijn normale dosis heeft gegeven, met de belofte dat hij na afloop meer zal krijgen.
Ik schaam me voor mijn vriendinnen.
En ik schaam me omdat ik me schaam.
‘Dag vader,’ weet ik uit te brengen. Ik kus hem op zijn holle wangen.
‘Niemand heeft me verteld dat we vandaag een koningin zouden zien!’ grapt hij. Hij schiet in de lach, maar krijgt een hoestbui en Tom moet hem stevig vasthouden. Ik durf Ann niet aan te kijken.
‘In de danszaal wordt thee geserveerd,’ zeg ik, in de hoop dat we boven een tafeltje achteraf kunnen vinden, weg van de mensen en de roddels. Als we eenmaal zitten stel ik Ann voor.
‘Heel aangenaam om u weer te zien, miss Bradshaw,’ zegt Tom. Ann bloost.
‘En waar is jouw familie vandaag?’ vraagt mijn grootmoeder, en ze kijkt in het rond of er iemand is die interessanter is om mee te praten. Ze moest die vraag wel stellen en hij zal beantwoord moeten worden, en dan zal er een ongemakkelijke stilte vallen, of mijn grootmoeder zal iets zeggen wat zogenaamd aardig klinkt, maar wat eigenlijk heel onaardig is.
‘Ze zijn in het buitenland,’ lieg ik.
Gelukkig probeert Ann me niet te corrigeren. Ik denk dat ze blij is dat ze niet hoeft uit te leggen dat ze wees is en de medelijdende blikken niet hoeft te trotseren. Mijn grootmoeders interesse is plotseling gewekt en ik weet zeker dat ze zich nu afvraagt of Anns familie rijk is of van adel of allebei.
‘Wat vreselijk boeiend. Waar verblijven ze nu?’
‘Zwitserland,’ zeg ik op hetzelfde moment dat Ann er uitflapt: ‘Oostenrijk.’
‘Oostenrijk en Zwitserland,’ zeg ik. ‘Ze maken een lange reis.’
‘Oostenrijk,’ begint mijn vader. ‘Er is een lachwekkend grapje over Oostenrijkers...’ Hij raakt de draad kwijt. Zijn handen beven.
‘Ja, vader?’
‘Hmm?’
‘Je zei iets over Oostenrijkers,’ help ik hem herinneren.
Hij fronst zijn wenkbrauwen. ‘O, ja?’
Ik heb een prop in mijn keel die niet weg wil gaan. Ik geef de suikerpot door aan Tom. Ann slaat al zijn bewegingen gefascineerd gade, alhoewel hij nog nauwelijks naar haar heeft gekeken.
‘En,’ zegt Tom, en hij laat drie suikerklonten in zijn thee vallen, ‘miss Bradshaw, heeft mijn zuster je al tot waanzin gedreven met haar openhartige manieren?’
Ann bloost. ‘Ze is een heel vriendelijk meisje.’
‘Vriendelijk? Hebben we het wel over dezelfde Gemma Doyle? Grootmoeder, zo te merken is Spence meer dan een kostschool; het is een plek waar wonderen geschieden.’
Iedereen lacht beleefd ten koste van mij, maar ik vind het niet erg. Het is fijn om ze te horen lachen; ik zou het niet erg vinden als ze de hele middag grapjes over mij zouden maken. Vader speelt met zijn lepeltje alsof hij niet goed weet wat hij ermee moet doen.
‘Vader,’ zeg ik vriendelijk, ‘kan ik thee voor je inschenken?’
Hij glimlacht zwakjes. ‘Ja, graag, Virginia.’
Virginia. Er valt een gegeneerde stilte als hij mijn moeders naam noemt. Tom blijft maar roeren met zijn lepeltje, alsof hij de thee wil opjagen.
‘Ik ben het vader, Gemma,’ zeg ik zacht.
Hij houdt zijn hoofd schuin en bekijkt me aandachtig. Langzaam knikt hij. ‘O, ja. Kennelijk.’ Hij speelt weer verder met zijn lepeltje.
Mijn hart is een steen die snel naar de bodem zakt. We voeren een beleefd gesprek. Grootmoeder vertelt over haar tuin en wie er op visite is geweest en wie er met wie gebrouilleerd is. Tom vertelt het een en ander over zijn studie en Ann hangt aan zijn lippen alsof hij een god is. Vader heeft zich in zichzelf teruggetrokken. Niemand vraagt hoe het met mij gaat of wat ik doe. Het kan ze niets schelen. Wij meisjes zijn allemaal spiegels; we zijn er alleen om hen te reflecteren zoals zij zichzelf graag zien. Holle vaten waar onze ambities, verlangens en meningen uit gespoeld worden om ze te vullen met het lauwe water van gedweeë gehoorzaamheid.
Er ontstaat een barst in het vat. Ik breek open. ‘Is er nog nieuws over moeder? Is de politie nog iets op het spoor gekomen?’
Tom sputtert. ‘Ho-ho. Is het weer zover? Miss Bradshaw, je moet het mijn zus maar niet kwalijk nemen. Ze heeft veel gevoel voor drama. Onze moeder is overleden aan cholera.’
‘Ze weet het. Ik heb het haar verteld,’ zeg ik, en ik wacht op hun reactie.
‘Het spijt me dat mijn zuster u voor de gek heeft gehouden, miss Bradshaw.’ De woorden die hij daarna sist zijn voor mij bedoeld, als waarschuwing: ‘Gemma, je weet dat onze arme moeder het slachtoffer is geworden van cholera.’
‘Ja, haar cholera. Verbazingwekkend dat wij niet allemaal aan de cholera zijn gestorven. Of misschien ook niet. Misschien zit het wel in ons bloed, worden we langzaam steeds zieker en zullen we uiteindelijk stikken,’ fluister ik met een even venijnige glimlach terug.
‘Ik denk dat we het beter ergens anders over kunnen hebben. Miss Bradshaw hoeft toch zeker niet het slachtoffer te worden van deze komedie?’ Grootmoeder wil me de mond snoeren en neemt een slok van haar thee.
‘Ik denk dat mijn arme moeder een uitstekend onderwerp is. Denk je niet, vader?’
Kom op, vader. Hou me tegen. Zeg dat ik me moet gedragen, dat ik naar de hel kan lopen. Laat iets van die oude vechtlust zien. Er komt geen geluid uit, behalve dat zware gepiep van vochtige lucht die zijn longen in en uit gaat. Hij luistert niet. Hij verdiept zich in zijn eigen spiegelbeeld, in het beeld dat terugkijkt, opgeblazen en vervormd in het glimmende theelepeltje dat hij met zijn broodmagere vingers ronddraait.
Ik kan niet meer aanzien hoe zij hun rug naar de waarheid keren, doof en stom voor alles wat waar zou kunnen zijn. ‘Dank jullie voor jullie komst. Zoals jullie kunnen zien, gaat het hier behoorlijk goed met me. Jullie hebben je plicht gedaan en nu kunnen jullie gerust verdergaan met wat jullie allemaal bezighoudt.’
Tom lacht. ‘Nou, dat is dan mooi. Heb ik hier een cricketwedstrijd voor afgezegd? Worden ze hier niet geacht je enige beleefdheid bij te brengen?’
‘Je stelt je aan en je bent onbeschoft, Gemma. En dat nog wel waar je gast bij is. Miss Bradshaw, excuses voor mijn kleindochter. Wil je nog wat thee?’ Grootmoeder schenkt thee in zonder een reactie af te wachten. Ann staart naar haar kopje, blij dat ze haar ogen ergens op kan richten. Ik breng haar in verlegenheid. Ik breng iedereen in verlegenheid.
Ik sta op. ‘Ik wil jullie aangename middag niet verpesten, dus zeg ik jullie nu gedag. Ga je mee, Ann?’
Ze kijkt verlegen naar Tom. ‘Ik heb mijn thee nog niet op,’ zegt ze.
‘Ah, gelukkig, toch nog een dame in ons midden.’ Tom klapt slapjes in zijn handen. ‘Bravo, miss Bradshaw.’
Ze lacht richting haar schoot. Tom biedt haar koekjes aan en Ann, die van haar leven nog geen kruimeltje eten heeft geweigerd, slaat ze als een welopgevoed meisje beleefd af uit angst dat ze voor veelvraat wordt aangezien.
‘Wat jij wilt,’ brom ik. Ik buig me naar vader, pak zijn handen en trek hem bij de tafel weg. Zijn handen trillen. Het zweet staat op zijn voorhoofd. ‘Vader, ik ga nu. Waarom loop je niet een stukje met me mee?’
‘Ja, dat is goed, liefje. De landerijen bekijken, hè?’ Het lukt hem half te glimlachen, maar dan vertrekt zijn gezicht van de pijn. Wat grootmoeder hem ook heeft gegeven, het is niet genoeg. Hij heeft snel meer nodig, en dan zijn we hem helemaal kwijt. We zetten een paar stappen, maar hij struikelt en moet zich aan een stoel vasthouden. Iedereen kijkt op en Tom staat direct naast me. Hij begeleidt vader terug naar de tafel.
‘Kom toch, vader,’ zegt hij zo hard dat iedereen het kan horen. ‘U weet dat dokter Price heeft gezegd dat u nog niet op die enkel mag lopen. Die poloblessure moet eerst genezen.’ De hoofden aan de andere tafels wenden zich gerustgesteld af. Cecily Temple heeft ons opgemerkt. Ze komt met haar ouders achter zich aan naar onze tafel toe.
‘Hallo, Gemma. Ann.’ Anns gezicht is een en al paniek. Cecily neemt de situatie in zich op. ‘Ann, ga je nog voor ons zingen? Ann heeft een prachtige stem. Zij is degene over wie ik jullie heb verteld: de beursstudente.’
Ann krimpt in elkaar.
Grootmoeder zegt verward: ‘Ik dacht dat je ouders in het buitenland...’
Anns gezicht krijgt een vreemde uitdrukking en ik weet dat ze gaat huilen. Ze rent van tafel en gooit onderweg haar stoel omver.
Cecily doet alsof ze verbaasd is. ‘O jee, ik hoop niet dat ik iets verkeerds heb gezegd.’
‘Altijd als jij je mond opendoet en iets zegt komt er iets verkeerds uit,’ snauw ik.
Grootmoeder blaft: ‘Gemma, wat is er in ’s hemelsnaam met je aan de hand vandaag? Ben je ziek?’
‘Ja, vergeef me, iedereen,’ zeg ik, en ik gooi mijn servet op een hoop op de tafel. ‘Mijn cholera speelt weer op.’
Later zal ik mijn excuses moeten aanbieden: Het spijt me, het spijt me zo, ik begrijp mezelf niet, sorry. Maar nu vlucht ik voor hun opmerkingen die ze verpakken als bezorgdheid. Ik vlieg door de danszaal en daal de trap af. Ik moet mijn hand naar mijn maag brengen om niet te snel te ademen en flauw te vallen. Gelukkig staan de dubbele deuren open en komt er frisse lucht binnen. Ik loop over het grasveld, waar een spelletje croquet wordt gespeeld. Moeders met grote hoeden op tikken met houten hamers felgekleurde houten ballen door poortjes, terwijl hun echtgenoten hen vriendelijk corrigeren met een arm hier en een omarming daar. De moeders lachen en slaan weer mis, zodat hun echtgenoten opnieuw dicht bij hen moeten komen staan.
Ik loop zo onopvallend mogelijk langs hen heen, loop de heuvel af en zie Felicity in haar eentje op het stenen bankje zitten.
‘Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik heb mijn buik vol van deze absurde show,’ zeg ik, en ik probeer nog een soort vriendschappelijkheid in mijn stem te laten doorklinken die ik helemaal niet voel. Er biggelt één gloeiende traan over mijn wang. Ik veeg hem weg en kijk naar het croquetspel. ‘Is je vader al geweest? Ben ik hem misgelopen?’
Felicity zegt niets. Ze zit daar maar.
‘Fee? Wat is er?’
Ze geeft me een briefje dat ze in haar hand had. Een mooi witkartonnen kaartje.
==
Mijn liefste dochter,
Het spijt me dat ik het op laatste moment laat weten, maar de plicht roept, en mijn trouw aan de Kroon is van het allergrootste belang, zoals je zeker met me eens zult zijn. Heb een leuke dag en misschien zien we elkaar weer met Kerstmis.
==
Vriendelijke groet,
Je vader
==
Ik heb geen idee wat ik moet zeggen.
‘Het is niet eens zijn eigen handschrift,’ zegt ze na een hele tijd. Haar stem klinkt mat. ‘Hij heeft niet eens de moeite genomen om zijn eigen afscheidsbriefje te schrijven.’
Op het gras huppelen een paar jongere meisjes vrolijk in een kring. Ze duiken onder elkaars armen door en laten zich lachend op de grond vallen, terwijl hun moeders zich even verderop druk maken om vieze jurken en losgeraakte haarlinten en hoeden. Twee meisjes lopen arm in arm voorbij en zeggen hardop een gedicht op dat ze voor vandaag uit hun hoofd hebben geleerd. Een versje waaruit moet blijken dat het dametjes in de dop zijn.
==
‘Ze liet haar werk en haar weefgetouw in de steek,
Zette drie passen door de kamer,
Ze zag de waterlelies bloeien,
Ze zag de helm en de pluim,
En ze keek neer op Camelot.’
==
Boven ons begint de zon het gevecht met de wolken te verliezen. De wolken pakken zich steeds meer samen en vormen een dreigende grijze massa.
==
‘Heen vloog het web, het zweefde weg;
De spiegel brak dwars doormidden;
“De vloek is over mij gekomen,” weende
de dame van Shalott.’
==
De meisjes lachen onbezonnen om hun dramatische woorden en gooien hun zorgeloze hoofden in hun nek. De wind is naar het oosten gedraaid. Er is storm op komst. Ik kan het vocht in de lucht ruiken: een geurend, levend iets. Hier en daar vallen dikke druppels. Ze likken aan mijn handen, mijn gezicht, mijn jurk. De gasten gillen verrast, houden hun handen op naar de lucht alsof ze iets vragen en zoeken dan beschutting.
‘Het begint te regenen.’
Felicity blijft zwijgend voor zich uit kijken.
‘Je wordt nat,’ zeg ik, en ik spring op en loop naar het afdakje bij de school. Felicity maakt geen aanstalten om naar binnen te gaan en dus loop ik verder. Ik laat haar daar zitten, ook al voel ik me schuldig. Als ik bij de deur ben, zie ik haar nog steeds op de bank zitten. Ze wordt door en door nat. Ze heeft haar vaders kaartje opengevouwen en kijkt toe hoe de regen elke letter uitwist en het papier, net als haar huid, schoonwast.
==